hi meaning in Dutch

English	Dutch
hidden (obscure) adjective [UK: ˈhɪd.n̩] [US: ˈhɪd.n̩]	versluierdbijvoeglijk naamwoord
hidden (out of sight; not visually apparent) adjective [UK: ˈhɪd.n̩] [US: ˈhɪd.n̩]	verborgenbijvoeglijk naamwoord verscholenbijvoeglijk naamwoord
hidden (that has been hidden) adjective [UK: ˈhɪd.n̩] [US: ˈhɪd.n̩]	verstoptbijvoeglijk naamwoord
hidden agenda (wish (and plan) to implement a particular idea without telling anybody) noun	geheime agendasubstantief verborgen agendasubstantief
hide [hides] (skin of an animal) noun [UK: haɪd] [US: ˈhaɪd]	huidsubstantief {f} leersubstantief {n} vachtsubstantief {f} velsubstantief {n}
hide and seek (game) noun	verstoppertjesubstantief {n}
hideous (distressing or offensive to the ear) adjective [UK: ˈhɪ.dɪəs] [US: ˈhɪ.diəs]	akeligbijvoeglijk naamwoord
hideous (extremely ugly) adjective [UK: ˈhɪ.dɪəs] [US: ˈhɪ.diəs]	afzichtelijkbijvoeglijk naamwoord
hideous (hateful; shocking) adjective [UK: ˈhɪ.dɪəs] [US: ˈhɪ.diəs]	afgrijselijkbijvoeglijk naamwoord
hiding place (a place where something or someone may be hidden) noun [UK: ˈhaɪd.ɪŋ ˈpleɪs] [US: ˈhaɪd.ɪŋ ˈpleɪs]	onderduikadressubstantief {n} schuilplaatssubstantief
hierarchal (pertaining to a hierarch) adjective [UK: hˈaɪərɑːtʃəl] [US: hˈaɪɚrɑːrtʃəl]	hiërarchischbijvoeglijk naamwoord
hierarchical (Pertaining to a hierarchy) adjective [UK: ˌhaɪə.ˈrɑːk.ɪk.l̩] [US: ˌhaɪ.ˈrɑːrk.ək.l̩]	hiërarchischbijvoeglijk naamwoord
hierarchization noun	de hierarcharizatiesubstantief
hierarchy [hierarchy] (body of authoritative officials organised by rank) noun [UK: ˈhaɪə.rɑːk.i] [US: ˈhaɪə.ˌrɑːrk.i]	hiërarchiesubstantief {f}
hierarchy [hierarchy] (class of objects) noun [UK: ˈhaɪə.rɑːk.i] [US: ˈhaɪə.ˌrɑːrk.i]	rangordesubstantief {f}
hieroglyph (element of ideographic writing system) noun [UK: ˈhaɪə.rə.ɡlɪf] [US: ˈhaɪə.rə.ɡlɪf]	hiërogliefsubstantief {c}
hieroglyphic (of, relating to, or written with this system of symbols) adjective [UK: ˌhaɪə.rə.ˈɡlɪ.fɪk] [US: ˌhaɪro.ˈɡlɪ.fɪk]	hiëroglifischbijvoeglijk naamwoord
hierophant (ancient Greek priest) noun [UK: ˈhaɪ.ər.ə.ˌfænt] [US: ˈhaɪ.ər.ə.ˌfænt]	opperpriestersubstantief
hierophant (interpreter of sacred mysteries) noun [UK: ˈhaɪ.ər.ə.ˌfænt] [US: ˈhaɪ.ər.ə.ˌfænt]	hiërofantsubstantief
Higgs boson [Higgs bosons] (elementary particle) noun [UK: ˈhɪɡz boson] [US: ˈhɪɡz boson]	Higgsbosonsubstantief {n} Higgsdeeltjesubstantief {n}
high [higher, highest] (elevated; tall) adjective [UK: haɪ] [US: ˈhaɪ]	hoogbijvoeglijk naamwoord
high [higher, highest] (slang: stoned) adjective [UK: haɪ] [US: ˈhaɪ]	highbijvoeglijk naamwoord
high as a kite (extremely high) adjective	zo stoned als een garnaalbijvoeglijk naamwoord
High Fens (region in eastern Belgium and western Germany) proper noun	Hoge Veneneigennam
High German (any of a group of West Germanic languages) noun [UK: haɪ ˈdʒɜː.mən] [US: ˈhaɪ ˈdʒɝː.mən]	Hoogduitssubstantief {n}
High German (language-related) adjective [UK: haɪ ˈdʒɜː.mən] [US: ˈhaɪ ˈdʒɝː.mən]	Hoogduitsbijvoeglijk naamwoord
high heels (pair of shoes) noun [UK: haɪ hiːlz] [US: ˈhaɪ ˈhiːlz]	hoge hakkensubstantief {n-Pl}
High Holidays (Rosh Hashanah and Yom Kippur, collectively) proper noun	Hoge Feestdageneigennam {Pl}
high island noun	hoog eilandsubstantief {n}
high jumper (athlete) noun [UK: haɪ ˈdʒʌm.pə(r)] [US: ˈhaɪ ˈdʒʌm.pər]	hoogspringersubstantief
high nelly (old fashioned bicycle) noun	omafietssubstantief
high priest (Bible: male person responsible for making the annual sacrifice) noun [UK: haɪ priːst] [US: ˈhaɪ ˈpriːst]	Hogepriestersubstantief {m}
high priest (high clergyman) noun [UK: haɪ priːst] [US: ˈhaɪ ˈpriːst]	hogepriestersubstantief {m}

«<123 >↑

hi meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested