English-Dutch dictionary »

hex meaning in Dutch

English	Dutch
hex [hexes] (a witch) noun [UK: heks] [US: ˈheks]	hekssubstantief {?}
hex [hexes] (an evil spell or curse) noun [UK: heks] [US: ˈheks]	beheksingsubstantief {?} betoveringsubstantief {?} vloeksubstantief {?}
hex [hexed, hexing, hexes] (to put a hex on) verb [UK: heks] [US: ˈheks]	beheksenwerkwoord betoverenwerkwoord
hexabromocyclododecane noun	hexabroomcyclododecaansubstantief
hexadecagon (geometry) noun	zestienhoeksubstantief {m}
hexadecimal (expressed in hexadecimal) adjective [UK: ˌhek.sə.ˈde.sɪm.l̩] [US: ˌhek.sə.ˈde.sɪm.l̩]	hexadecimaalbijvoeglijk naamwoord hexadecimalebijvoeglijk naamwoord
hexadecimal [hexadecimals] (number system with base sixteen) noun [UK: ˌhek.sə.ˈde.sɪm.l̩] [US: ˌhek.sə.ˈde.sɪm.l̩]	heksadecimale talstelselsubstantief {n}
hexagon (A polygon with six sides and six angles) noun [UK: ˈhek.sə.ɡən] [US: ˈhek.sə.ˌɡɑːn]	zeshoeksubstantief {m}
hexagonal (geometry: having six edges, or having a cross-section in the form of a hexagon) adjective [UK: heks.ˈæ.ɡən.l̩] [US: hek.ˈsæ.ɡən.l̩]	hexagonaalbijvoeglijk naamwoord zeshoekigbijvoeglijk naamwoord
hexahedron [hexahedrons] (polyhedron with six faces) noun [UK: ˈhek.sə.ˈhe.drən] [US: ˌhek.sə.ˈhiː.drən]	hexaëdersubstantief
hexamethylenediamine noun	hexamethyleendiaminesubstantief
hexasyllabic (having six syllables) adjective [UK: hˌeksəsɪlˈabɪk] [US: hˌeksəsɪlˈæbɪk]	zeslettergrepigbijvoeglijk naamwoord
hexathlon (athletic contest) noun	zeskampsubstantief {m}
cachexia (systemic wasting of muscle tissue that accompanies a chronic disease) noun	cachexiesubstantief
narthex (vestibule leading to the nave) noun [UK: nˈɑːθeks] [US: nˈɑːrθeks]	narthexsubstantief {m}
ununhexium (element with atomic number 116) noun	ununhexiumsubstantief {n}

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms