English-Dutch dictionary »

hem meaning in Dutch

EnglishDutch
hem [hems] (border of an article of clothing doubled back and stitched together)
noun
[UK: hem]
[US: ˈhem]

zoomsubstantief

hem [hems] (rim or margin)
noun
[UK: hem]
[US: ˈhem]

margesubstantief

hem [hemmed, hemmed, hemming, hems] (to put hem on an article of clothing)
verb
[UK: hem]
[US: ˈhem]

zomenwerkwoord

hem [hemmed, hemmed, hemming, hems] (to surround something or someone in a confining way)
verb
[UK: hem]
[US: ˈhem]

inperkenwerkwoord

omzomenwerkwoord

hem in (to surround and enclose)
verb
[UK: hem ɪn]
[US: ˈhem ɪn]

insluitenwerkwoord

omsingelenwerkwoord

hematite (mineral)
noun
[UK: ˈhe.mə.taɪt]
[US: ˈhe.mə.ˌtaɪt]

hematietsubstantief
{n}

hematologic (of or relating to hematology)
adjective

hematologischbijvoeglijk naamwoord

hematoma [hematomata] (swelling of blood from broken vessel)
noun
[UK: hˌemətˈəʊmə]
[US: hˌemətˈoʊmə]

bloeduitstortingsubstantief
{f}

hematoomsubstantief
{n}

hematopoiesis (process by which blood cells are produced)
noun

hematopoësesubstantief
{f}

hemopoësesubstantief
{f}

hemiplegia [hemiplegias] (total or partial inability to move one side of the body)
noun
[UK: ˌhe.mə.ˈpliː.dʒiə]
[US: ˌhe.mə.ˈpliː.dʒiə]

hemiplegiesubstantief
{f}

hemisphere [hemispheres] (half of the Earth)
noun
[UK: ˈhe.mɪ.sfɪə(r)]
[US: ˈhe.məs.ˌfɪr]

halfrondsubstantief
{n}

hemisfeersubstantief
{m}

hemispherectomy (surgical removal of a brain hemisphere)
noun

hemisferectomiesubstantief
{f}

hemlock [hemlocks] (poisonous plant of genus Conium)
noun
[UK: ˈhem.lɒk]
[US: ˈhem.ˌlɑːk]

scheerlingsubstantief

hemlock [hemlocks] (tree)
noun
[UK: ˈhem.lɒk]
[US: ˈhem.ˌlɑːk]

hemlocksparsubstantief

hemodynamics (circulation of blood)
noun
[UK: ˌhemo.daɪ.ˈnæ.mɪks]
[US: ˌhemo.daɪ.ˈnæ.mɪks]

hemodynamieksubstantief

hemorrhage [hemorrhages] (release of blood; bleeding)
noun
[UK: ˈhe.mə.rɪdʒ]
[US: ˈhe.mə.rɪdʒ]

bloedingsubstantief
{f}

hemp (Cannabis sativa)
noun
[UK: hemp]
[US: ˈhemp]

hennepsubstantief
{m}

hempseed (seed of the hemp plant)
noun
[UK: hˈempsiːd]
[US: hˈempsiːd]

hennepzaadsubstantief
{n}

alchemy [alchemies] (ancient chemistry)
noun
[UK: ˈælk.ə.mi]
[US: ˈælk.ə.mi]

alchemiesubstantief
{f}

scheikundesubstantief
{f}

alchemist [alchemists] (one who practices alchemy)
noun
[UK: ˈælk.ə.mɪst]
[US: ˈæl.tʃə.məst]

alchemistsubstantief
{c}

alchimistsubstantief
{c}

anathema [anathemata] (ban or curse)
noun
[UK: ə.ˈnæ.θə.mə]
[US: ə.ˈnæ.θə.mə]

banvloeksubstantief

vervloekingsubstantief

anathema [anathemata] (imprecation)
noun
[UK: ə.ˈnæ.θə.mə]
[US: ə.ˈnæ.θə.mə]

verwensingsubstantief

anthem [anthems] (hymn of praise or loyalty)
noun
[UK: ˈæn.θəm]
[US: ˈæn.θəm]

strijdliedsubstantief
{n}

anthem [anthems] (national anthem)
noun
[UK: ˈæn.θəm]
[US: ˈæn.θəm]

volksliedsubstantief
{n}

applied mathematics (area of mathematics)
noun
[UK: ə.ˈplaɪd ˌmæ.θə.ˈmæ.tɪks]
[US: ə.ˈplaɪd ˌmæ.θə.ˈmæ.tɪks]

toegepaste wiskundesubstantief

Bethlehem (City)
proper noun
[UK: ˈbeθ.lə.ˌhem]
[US: ˈbeθ.lə.ˌhem]

Bethlehemeigennam

biochemical (of or relating to biochemistry)
adjective
[UK: ˌbaɪəʊˈk.e.mɪ.stri]
[US: ˌbaɪo.ʊˈk.e.mɪ.stri]

biochemischbijvoeglijk naamwoord

biochemist [biochemists] (A chemist whose speciality is biochemistry)
noun
[UK: ˌbaɪəʊˈk.e.mɪst]
[US: ˌbaɪo.ʊˈk.e.mɪst]

biochemicussubstantief
{m}

biochemistry [biochemistries] (the chemistry of those compounds that occur in living organisms, and the processes that occur in their metabolism and catabolism)
noun
[UK: ˌbaɪəʊˈk.e.mɪ.stri]
[US: ˌbaɪo.ʊˈk.e.mɪ.stri]

biochemiesubstantief
{f}

blaspheme [blasphemed, blaspheming, blasphemes] (to speak against God or religious doctrine)
verb
[UK: blæs.ˈfiːm]
[US: blæs.ˈfiːm]

God lasterenwerkwoord

blasphemer (One who commits blasphemy)
noun
[UK: blæs.ˈfiː.mə(r)]
[US: blæs.ˈfiː.mər]

godslasteraarsubstantief
{m}

heiligschennersubstantief
{m}

12