foil meaning in Dutch

English	Dutch
foil [foils] (character who helps emphasise the traits of the main character) noun [UK: fɔɪl] [US: ˌfɔɪl]	contrastfiguursubstantief
foil [foiled, foiling, foils] (prevent from being accomplished) verb [UK: fɔɪl] [US: ˌfɔɪl]	afwerenwerkwoord frustrerenwerkwoord verijdelenwerkwoord
foil [foils] (thin aluminium/aluminum or tin used for wrapping food) noun [UK: fɔɪl] [US: ˌfɔɪl]	Aluminiumfoliesubstantief {f}
foil [foils] (thin sheet of metal) noun [UK: fɔɪl] [US: ˌfɔɪl]	foliesubstantief {n}
foil [foiled, foiling, foils] (to expand a product of two or more algebraic expressions, typically binomials) verb [UK: fɔɪl] [US: ˌfɔɪl]	uitwerkenwerkwoord
foil [foils] (type of sword used in fencing) noun [UK: fɔɪl] [US: ˌfɔɪl]	floretsubstantief
airfoil (structure shaped to produce lift when moving in air) noun [UK: ˈerˈ.fɔɪl] [US: ˈer.ˈfɔɪl]	vleugelprofielsubstantief {n}
hydrofoil (vessel) verb [UK: ˈhaɪ.drəfɔɪl] [US: ˈhaɪ.drə.ˈfɔɪl]	draagvleugelbootwerkwoord {f}
hydrofoil (wing) verb [UK: ˈhaɪ.drəfɔɪl] [US: ˈhaɪ.drə.ˈfɔɪl]	draagvleugelwerkwoord {m}

Your history