English-Dutch dictionary »

favor meaning in Dutch

EnglishDutch
favor [favors] (kind or helpful deed)
noun
[UK: ˈfeɪ.və(r)]
[US: ˈfeɪ.vər]

dienstsubstantief

gunstsubstantief

curry favor (to seek to gain favor by flattery)
verb

een wit voetje halenwerkwoord

slijmenwerkwoord

fortune favors the bold (luck favors the adventurous)
phrase

de brutalen hebben de halve wereldphrase

hot favorite (one that is favored above others)
noun

favorietsubstantief
{m}

kakkernestjesubstantief
{n}

in favor of (in support of)
preposition

ten faveure vanpreposition

ten gunste vanpreposition