English-Dutch dictionary »

ere meaning in Dutch

EnglishDutch
badger [badgered, badgering, badgers] (pester)
verb
[UK: ˈbæ.dʒə(r)]
[US: ˈbæ.dʒər]

voortdurend lastigvallenwerkwoord

banter [bantered, bantering, banters] (to engage in banter)
verb
[UK: ˈbæn.tə(r)]
[US: ˈbæn.tər]

schertsenwerkwoord

banter [bantered, bantering, banters] (to tease mildly)
verb
[UK: ˈbæn.tə(r)]
[US: ˈbæn.tər]

plagenwerkwoord

barter [bartered, bartering, barters] (exchange goods or services without involving money)
verb
[UK: ˈbɑː.tə(r)]
[US: ˈbɑːr.tər]

ruilebuitenwerkwoord

ruilenwerkwoord

batter [battered, battering, batters] (to coat with batter)
verb
[UK: ˈbæ.tə(r)]
[US: ˈbæ.tər]

panerenwerkwoord

batter [battered, battering, batters] (to flatten metal)
verb
[UK: ˈbæ.tə(r)]
[US: ˈbæ.tər]

platwalsenwerkwoord

batter [battered, battering, batters] (to hit or strike violently and repeatedly)
verb
[UK: ˈbæ.tə(r)]
[US: ˈbæ.tər]

inslaanwerkwoord

rammenwerkwoord

bayadère noun

bajadèresubstantief
{f}

be there verb

er zijnwerkwoord

been there, done that (assertion that the speaker has personal experience or knowledge of a particular place or topic)
phrase

al gezien al gedaanphrase

behind every successful man there stands a woman (men's success often depends on the support and work and support of their wives for female partners)
phrase

achter elke grote man staat een vrouwphrase

Bekhterev's disease (disease)
noun

spondylitis ankylopoeticasubstantief
{f}

ziekte van Bechterewsubstantief
{f}

beleaguered (beset by trouble or difficulty)
adjective
[UK: bɪ.ˈliː.ɡəd]
[US: bə.ˈliː.ɡərd]

aangeslagenbijvoeglijk naamwoord

beleaguer [beleaguered, beleaguering, beleaguers] (to besiege; to surround with troops)
verb
[UK: bɪ.ˈliː.ɡə(r)]
[US: bə.ˈliː.ɡər]

belegerenwerkwoord

beleaguer [beleaguered, beleaguering, beleaguers] (to vex, harass, or beset)
verb
[UK: bɪ.ˈliː.ɡə(r)]
[US: bə.ˈliː.ɡər]

belagenwerkwoord

belligerent (eager to go to war)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

oorlogszuchtigbijvoeglijk naamwoord

belligerent (engaged in warfare)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

belligerentbijvoeglijk naamwoord

oorlogvoerendbijvoeglijk naamwoord

belligerent (hostile, eager to fight)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

strijdlustigbijvoeglijk naamwoord

vijandigbijvoeglijk naamwoord

belligerent (of or pertaining to war)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

krijgs-bijvoeglijk naamwoord

oorlogs-bijvoeglijk naamwoord

belligerent (state or other armed participant in warfare)
noun
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

belligerentsubstantief

oorlogvoerende partijsubstantief

bereave [bereft, bereaving, bereaves] (To take away someone or something important or close)
verb
[UK: bɪ.ˈriːv]
[US: bə.ˈriːv]

berovenwerkwoord

ontnemenwerkwoord

bereavement [bereavements] (The state of being bereaved; deprivation; especially the loss of a relative by death)
noun
[UK: bɪ.ˈriːv.mənt]
[US: bə.ˈriːv.mənt]

berovingsubstantief

sterfgevalsubstantief

verliessubstantief

berestology (scientific study of birchbark manuscripts)
noun

berestologiesubstantief
{f}

beret (type of brimless cap)
noun
[UK: ˈbe.reɪ]
[US: ˈbe.rət]

baretsubstantief
{f}

bewildered (confused)
adjective
[UK: bɪ.ˈwɪl.dəd]
[US: bə.ˈwɪl.dərd]

verbijsterdbijvoeglijk naamwoord

bicker [bickered, bickering, bickers] (quarrel in a tiresome manner)
verb
[UK: ˈbɪkə(r)]
[US: ˈbɪkər]

bekvechtenwerkwoord

harrewarrenwerkwoord

kibbelenwerkwoord

biosphere [biospheres] (part of Earth capable of supporting life)
noun
[UK: ˈbaɪəʊ.sfɪə(r)]
[US: ˈbaɪo.ʊ.sfɪə(r)]

biosfeersubstantief
{m} {f}

bitter [bitterer, bitterest] (cynical and resentful)
adjective
[UK: ˈbɪ.tə(r)]
[US: ˈbɪ.tər]

verbitterdbijvoeglijk naamwoord

123↑

Your history

    Online dictionaries

    Might be interested