English-Dutch dictionary »

ell meaning in Dutch

EnglishDutch
fall [fell, fallen, falling, falls] (move to a lower position under the effect of gravity)
verb
[UK: fɔːl]
[US: ˈfɑːl]

vallenwerkwoord

fellate (to perform oral sex on a man)
verb
[UK: felˈeɪt]
[US: felˈeɪt]

fellatio doenwerkwoord

pijpenwerkwoord

fellatio (oral stimulation of penis)
noun
[UK: fə.ˈleɪ.ʃiəʊ]
[US: fə.ˈleɪ.ʃio.ʊ]

fellatiosubstantief

fellow citizen (citizen of one's country or city)
noun

medeburgersubstantief
{m}

medeburgeressubstantief
{f}

stadsgenootsubstantief
{m}

fellow man (kindred member of humanity)
noun

medemenssubstantief
{m}

fellowship [fellowships] (A merit-based scholarship)
noun
[UK: ˈfe.ləʊ.ʃɪp]
[US: ˈfelo.ʊ.ʃɪp]

beurssubstantief
{f}

fellowship [fellowships] (Company of people that shares the same interest or aim)
noun
[UK: ˈfe.ləʊ.ʃɪp]
[US: ˈfelo.ʊ.ʃɪp]

genootschapsubstantief
{n}

gezelschapsubstantief
{n}

flagellant [flagellants] (one who practices self-flagellation)
noun
[UK: ˈflæ.dʒə.lənt]
[US: ˈflæ.dʒə.lənt]

flagellantsubstantief
{m}

geselbroedersubstantief
{m}

footwell (space for the feet in a vehicle)
noun

voetenruimtesubstantief
{f}

foretell [foretold, foretold, foretelling, foretells] (to predict the future)
verb
[UK: fɔː.ˈtel]
[US: fɔːr.ˈtel]

voorspellenwerkwoord

fortune-teller (person who professes to predict the future in return for money)
noun
[UK: ˈfɔː.tʃən.ˌte.lə]
[US: ˈte.lər]

waarzeggersubstantief
{m}

wichelaarsubstantief
{m}

wichelaarstersubstantief
{f}

FreeCell (card game)
proper noun

FreeCelleigennam
{?}

fuel cell (electrochemical device)
noun
[UK: ˈfjuːəl sel]
[US: ˈfjuːəl ˈsel]

brandstofcelsubstantief
{m} {f}

fuel [fuelled, fuelling, fuels] (to provide with fuel)
verb
[UK: ˈfjuːəl]
[US: ˈfjuːəl]

tankenwerkwoord

gazelle [gazelles] (antelope)
noun
[UK: ɡə.ˈzel]
[US: ɡə.ˈzel]

gazellesubstantief
{f}

gel [gelled, gelling, gels] (apply cosmetic gel)
verb
[UK: dʒel]
[US: ˈdʒel]

gellenwerkwoord

gel [gelled, gelling, gels] (become gel)
verb
[UK: dʒel]
[US: ˈdʒel]

gelerenwerkwoord

indikkenwerkwoord

get well soon (expressing hope that someone recovers soon)
phrase

veel beterschapphrase

word snel beterphrase

glial cell (cell type)
noun

gliacelsubstantief
{n}

gravity well noun

zwaartekrachtputsubstantief
{m}

greater yellowlegs (Tringa melanoleuca)
noun

grote geelpootruitersubstantief

grovel [grovelled, grovelling, grovels] (to crawl)
verb
[UK: ˈɡrɒv.l̩]
[US: ˈɡrɑːv.l̩]

kruipenwerkwoord

gruelling (so difficult or taxing as to make one exhausted)
adjective
[UK: ˈɡruːəl.ɪŋ]
[US: ˈɡruːəl.ɪŋ]

afmattendbijvoeglijk naamwoord

uitputtendbijvoeglijk naamwoord

harrowing of hell (raid into the underworld)
noun
[UK: ˈhæ.rəʊɪŋ əv hel]
[US: ˈhæro.ʊɪŋ əv ˈhel]

helletochtsubstantief
{m}

hellevaartsubstantief
{f}

Haskell (language)
proper noun
[UK: ˈhæ.skəl]
[US: ˈhæ.skəl]

Haskelleigennam

hell-bent (recklessly determined to do or achieve something)
adjective
[UK: ˈhel.bent]
[US: bent]

vastbeslotenbijvoeglijk naamwoord

hellcat (A witch)
noun
[UK: ˈhelkæt]
[US: ˈhelkæt]

hekssubstantief

hellebore (Any species of genus Helleborus)
noun
[UK: ˈhe.lɪ.bɔː]
[US: he.lə.ˌbɔːr]

nieskruidsubstantief
{n}

Hellene (a Greek, see also: Greek)
noun
[UK: ˈhe.liːn]
[US: ˈhe.liːn]

Helleensubstantief
{m}

4567