dressed meaning in Dutch

English	Dutch
dressed (having clothes on) verb [UK: drest] [US: ˈdrest]	aangekleedwerkwoord
dress [dressed, dressing, dresses] (to put clothes on (oneself or someone, etc.), see also: clothe) verb [UK: dres] [US: ˈdres]	aankledenwerkwoord kledenwerkwoord
dress [dressed, dressing, dresses] (to put on clothes, see also: get dressed) verb [UK: dres] [US: ˈdres]	zich aankledenwerkwoord zich kledenwerkwoord
dressed to the nines (very fancily or formally dressed) adjective [UK: drest tuː ðə naɪnz] [US: ˈdrest ˈtuː ðə ˈnaɪnz]	op zijn paasbestbijvoeglijk naamwoord
a fault confessed is half redressed phrase	beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaaldphrase
get dressed (to beclothe oneself, to put on clothes) verb [UK: ˈɡet drest] [US: ˈɡet ˈdrest]	kleren aantrekkenwerkwoord zich aankledenwerkwoord
mutton dressed as lamb (middle-aged or elderly woman dressed in a style more suited to a young woman) noun	van achteren lyceumsubstantief van voren museumsubstantief
undress [undressed, undressing, undresses] ((intransitive) remove one's clothing) verb [UK: ʌn.ˈdres] [US: ʌn.ˈdres]	zich uitkledenwerkwoord
undress [undressed, undressing, undresses] ((transitive) remove somebody’s clothing) verb [UK: ʌn.ˈdres] [US: ʌn.ˈdres]	uitkledenwerkwoord

Your history