English-Dutch dictionary »

doze meaning in Dutch

EnglishDutch
doze [dozed, dozing, dozes] (to sleep lightly or briefly)
verb
[UK: dəʊz]
[US: doʊz]

dommelenwerkwoord

doze off (fall asleep unintentionally)
verb
[UK: dəʊz ɒf]
[US: doʊz ˈɒf]

induttenwerkwoord

dozen [dozens] (dozens: a large number)
noun
[UK: ˈdʌz.n̩]
[US: ˈdʌz.n̩]

tientallensubstantief
{Pl}

dozen [dozens] (twelve)
noun
[UK: ˈdʌz.n̩]
[US: ˈdʌz.n̩]

dozijnsubstantief
{n}

baker's dozen (group of thirteen)
noun
[UK: ˈbeɪkəz ˈdʌz.n̩]
[US: ˈbeɪkərz ˈdʌz.n̩]

bakkersdozijnsubstantief
{n}

duivelsdozijnsubstantief
{n}

bulldozer [bulldozers] (tractor)
noun
[UK: ˈbʊl.dəʊ.zə(r)]
[US: ˈbʊldo.ʊ.zə(r)]

laadschopsubstantief
{m} {f}

dime a dozen (so common as to be practically worthless)
adjective

dertien in een dozijnbijvoeglijk naamwoord

six of one, half a dozen of the other (two alternatives are equivalent or indifferent)
phrase
[UK: sɪks əv wʌn hɑːf ə ˈdʌz.n̩ əv ðə ˈʌð.ə(r)]
[US: ˈsɪks əv wʌn ˈhæf ə ˈdʌz.n̩ əv ðə ˈʌð.r̩]

lood om oud ijzerphrase