English-Dutch dictionary »

do meaning in Dutch

EnglishDutch
documentary [documentaries] (programme or publication of fact)
noun
[UK: ˌdɒ.kjʊ.ˈmen.tə.ri]
[US: ˌdɑː.kjə.ˈmen.tə.ri]

documentairesubstantief
{m}

documentary (of, related to or based on documents/that serves to document something)
adjective
[UK: ˌdɒ.kjʊ.ˈmen.tə.ri]
[US: ˌdɑː.kjə.ˈmen.tə.ri]

documentairbijvoeglijk naamwoord

documentary hypothesis (literary-critical theory about the Penteteuch)
proper noun

oorkondenhypotheseeigennam
{f}

documentation [documentations] (documents that explain the operation of a particular machine or software program)
noun
[UK: ˌdɒ.kjʊ.men.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌdɑː.kjə.men.ˈteɪʃ.n̩]

documentatiesubstantief
{c}

dodder (parasitic plant (of about 100-170 species) of the genus Cuscuta)
noun
[UK: ˈdɒ.də(r)]
[US: ˈdɒ.dər]

warkruidsubstantief
{m}

dodecagon (geometry)
noun
[UK: dəʊ.ˈdek.ə.ɡən]
[US: doʊ.ˈdek.ə.ˌɡɑːn]

twaalfhoeksubstantief
{m}

dodecagram (Twelve-pointed star)
noun

dodecagramsubstantief
{n}

dodecahedron [dodecahedrons] (a polyhedron with 12 faces)
noun
[UK: ˌdəʊ.dek.ə.ˈhiː.drən]
[US: ˌdoʊ.dek.ə.ˈhiː.drən]

dodecaëdersubstantief
{m}

regelmatig twaalfvlaksubstantief
{n}

dodecaphonist (proponent of dodecaphony)
noun

dodecafonistsubstantief
{m}

dodecaphonistsubstantief
{m}

dodecasyllabic (of twelve syllables)
adjective

twaalflettergrepigbijvoeglijk naamwoord

dodge [dodged, dodging, dodges] (to avoid by moving out of the way)
verb
[UK: dɒdʒ]
[US: ˈdɑːdʒ]

ontspringenwerkwoord

ontwijkenwerkwoord

uit de weg gaanwerkwoord

dodge [dodged, dodging, dodges] (to avoid; to sidestep)
verb
[UK: dɒdʒ]
[US: ˈdɑːdʒ]

ontduikenwerkwoord

dodgeball (a sport)
noun

trefbalsubstantief
{m}

dodger [dodgers] (nautical: companionway cover in a sailboat)
noun
[UK: ˈdɒ.dʒə(r)]
[US: ˈdɑː.dʒər]

buiskapsubstantief

dodo [dodos] (Raphus cucullatus)
noun
[UK: ˈdəʊ.dəʊ]
[US: ˈdodoʊ]

dodosubstantief
{m}

walgvogelsubstantief
{m}

Dodoma (capital of Tanzania)
proper noun
[UK: ˈdəʊdəmə]
[US: ˈdəʊdəmə]

Dodomaeigennam
{n}

doe [does] (female deer)
noun
[UK: dəʊ]
[US: ˈdoʊ]

hindesubstantief
{f}

doe [does] (female fallow deer)
noun
[UK: dəʊ]
[US: ˈdoʊ]

damherthindesubstantief
{f}

doe [does] (female hare)
noun
[UK: dəʊ]
[US: ˈdoʊ]

moerhaassubstantief
{f}

doe [does] (female rabbit)
noun
[UK: dəʊ]
[US: ˈdoʊ]

moer [moeren]substantief

voedstersubstantief

doe [does] (female roe deer)
noun
[UK: dəʊ]
[US: ˈdoʊ]

reegeitsubstantief
{f}

does a bear shit in the woods (emphatic yes by way of an idiomatic, rhetorical question)
phrase

is de paus katholiekphrase

schijt een beer in het bosphrase

does anyone here speak English (does anyone here speak English?)
phrase

spreekt hier iemand Engelsphrase

doff [doffed, doffing, doffs] (to get rid of, to throw off)
verb
[UK: dɒf]
[US: ˈdɒf]

verwerpenwerkwoord

doff [doffed, doffing, doffs] (to remove or take off (something such as clothing))
verb
[UK: dɒf]
[US: ˈdɒf]

ontdoenwerkwoord

uitdoenwerkwoord

Dog (The language supposedly spoken by dogs)
proper noun
[UK: dɒɡ]
[US: ˈdɔːɡ]

hondseigennam

Hondseigennam

dog [dogged, dogging, dogs] (to fasten a hatch securely)
verb
[UK: dɒɡ]
[US: ˈdɔːɡ]

bevestigenwerkwoord

vastmakenwerkwoord

dog [dogged, dogging, dogs] (to follow in an annoying way)
verb
[UK: dɒɡ]
[US: ˈdɔːɡ]

pestenwerkwoord

plagenwerkwoord

dog [dogged, dogging, dogs] (to pursue with the intent to catch)
verb
[UK: dɒɡ]
[US: ˈdɔːɡ]

jagenwerkwoord

1234