English-Dutch dictionary »

count meaning in Dutch

EnglishDutch
counterfeit [counterfeits] (fake)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.fɪt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌfɪt]

vervalsingsubstantief

counterfeit (intended to deceive or carry appearance of being genuine)
adjective
[UK: ˈkaʊn.tə.fɪt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌfɪt]

namaakbijvoeglijk naamwoord

nepbijvoeglijk naamwoord

counterfeit [counterfeited, counterfeiting, counterfeits] (To produce something that appears to be official or valid)
verb
[UK: ˈkaʊn.tə.fɪt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌfɪt]

namakenwerkwoord

vervalsenwerkwoord

counterfeit (unauthentic)
adjective
[UK: ˈkaʊn.tə.fɪt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌfɪt]

vervalstbijvoeglijk naamwoord

counterfeiter [counterfeiters] (a person who counterfeits)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.fɪ.tə(r)]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌfɪ.tər]

valsmuntersubstantief

counterintuitive (contrary to intuition or common sense)
adjective
[UK: ˈkaʊn.tə(r) ɪn.ˈtjuːɪ.tɪv]
[US: ˈkaʊn.tər ˌɪn.ˈtuːə.tɪv]

contra-intuïtiefbijvoeglijk naamwoord

counterpart [counterparts] (either of two parts that fit together, or complement one another)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.pɑːt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌpɑːrt]

complementsubstantief
{n}

pendantsubstantief
{m}

tegenhangersubstantief
{m}

counterpart [counterparts] (law: duplicate of a legal document)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.pɑːt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌpɑːrt]

duplikaatsubstantief
{n}

counterpart [counterparts] (one which has corresponding functions or characteristics)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.pɑːt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌpɑːrt]

evenkniesubstantief
{m} {f}

tegenpartijsubstantief
{m}

tegenspelersubstantief
{m}

counterpart [counterparts] (something that resembles something else)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.pɑːt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌpɑːrt]

equivalentsubstantief
{n}

gelijke [gelijken]substantief
{n}

counterproductive (more of a hindrance than a help)
adjective
[UK: ˌkaʊn.tə.prə.ˈdʌk.tɪv]
[US: ˈkaʊn.tər.prə.ˌdək.tɪv]

averechtsbijvoeglijk naamwoord

counterrevolution [counterrevolutions] (revolution to reverse effects of previous revolution)
noun
[UK: ˌkɑːwn.tərr.e.və.ˈluː.ʃən]
[US: ˌkɑːwn.tər.re.və.ˈluː.ʃən]

contrarevolutiesubstantief
{f}

countertop [countertops] (The top surface of a counter, for preparation of food)
noun
[UK: ˈkaʊn.tərˌ.tɑːp]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌtɑːp]

aanrechtbladsubstantief
{n}

counterweight [counterweights] (heavy mass reducing the amount of work which must be done to effect the raising and lowering of something)
noun
[UK: ˈkaʊn.təˌrwet]
[US: ˈkaʊn.təˌr.wet]

contragewichtsubstantief
{n}

countess (wife of a count or earl)
noun
[UK: ˈkaʊn.tɪs]
[US: ˈkaʊn.təs]

gravinsubstantief
{f}

countless (too many to count, innumerable)
adjective
[UK: ˈkaʊnt.ləs]
[US: ˈkaʊnt.ləs]

ontelbaarbijvoeglijk naamwoord

talloosbijvoeglijk naamwoord

country (of, from or pertaining to the countryside (adjective))
adjective
[UK: ˈkʌntr.i]
[US: ˈkʌntr.i]

boeren-bijvoeglijk naamwoord

land-bijvoeglijk naamwoord

plattelandsbijvoeglijk naamwoord

country code (code representing a specific country or area)
noun
[UK: ˈkʌntr.i kəʊd]
[US: ˈkʌntr.i koʊd]

landcodesubstantief
{m}

country house (residence)
noun
[UK: ˈkʌntr.i ˈhaʊs]
[US: ˈkʌntr.i ˈhaʊs]

buitenhuissubstantief
{n}

landhuissubstantief
{n}

country of origin noun

land van herkomstsubstantief
{n}

countryman [countrymen] (somebody from one's own country)
noun
[UK: ˈkʌntr.i.mən]
[US: ˈkʌntr.i.mən]

landgenootsubstantief
{m}

countryside (area outside of towns and cities, or such part of a larger area)
noun
[UK: ˈkʌntr.i.saɪd]
[US: ˈkʌntr.i.saɪd]

buitengebiedsubstantief
{n}

plattelandsubstantief
{n}

county [county] (land ruled by a count or countess)
noun
[UK: ˈkaʊn.ti]
[US: ˈkaʊn.ti]

graafschapsubstantief
{n}

account [accounts] ((archaic) reckoning, calculation)
noun
[UK: əˈk.aʊnt]
[US: əˈk.aʊnt]

berekeningsubstantief
{f}

tellingsubstantief
{f}

account [accounts] (a registry of pecuniary transactions)
noun
[UK: əˈk.aʊnt]
[US: əˈk.aʊnt]

rekeningsubstantief
{f}

account [accounts] (a statement and explanation or vindication)
noun
[UK: əˈk.aʊnt]
[US: əˈk.aʊnt]

rekenschapsubstantief
{f}

account [accounts] (a statement of facts or occurrences)
noun
[UK: əˈk.aʊnt]
[US: əˈk.aʊnt]

verhaalsubstantief
{n}

123