English-Dutch dictionary »

clad meaning in Dutch

EnglishDutch
clad (of a person: wearing clothing or some other covering on the body)
adjective
[UK: klæd]
[US: ˈklæd]

gekleedbijvoeglijk naamwoord

clad (of an object: covered, etc., by a cladding, or a specified material or substance)
adjective
[UK: klæd]
[US: ˈklæd]

bekleedbijvoeglijk naamwoord

clad [cladded, cladded, cladding, clads] (to clothe, to dress, see also: clothe; dress)
verb
[UK: klæd]
[US: ˈklæd]

kledenwerkwoord

Cyclades (island chain)
proper noun
[UK: saɪ.ˈkleɪ.diz]
[US: saɪ.ˈkleɪ.diz]

Cycladeneigennam
{m-Pl}