English-Dutch dictionary »

catch meaning in Dutch

EnglishDutch
catch [catches] (a clasp which stops something from opening)
noun
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

haaksubstantief
{m}

catch [catches] (a find, in particular a boyfriend/girlfriend)
noun
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

vangstsubstantief
{f}

catch [catches] (a hidden difficulty, especially in a deal or negotiation)
noun
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

struikelbloksubstantief
{n}

valstriksubstantief
{m}

catch [catches] (the act of catching a ball)
noun
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

opvangensubstantief

vangensubstantief

catch [caught, caught, catching, catches] (to capture or snare)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

vangenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to contract a disease or illness)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

krijgenwerkwoord

oplopenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to perceive and understand)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

begrijpenwerkwoord

snappenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to reach in time to leave)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

halenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to seize an opportunity)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

grijpenwerkwoord

catch a cold (contract a cold)
verb
[UK: kætʃ ə kəʊld]
[US: ˈkætʃ ə koʊld]

kou vattenwerkwoord

verkouden wordenwerkwoord

catch fire (become engulfed in flames)
verb
[UK: kætʃ ˈfaɪə(r)]
[US: ˈkætʃ ˈfaɪər]

vuur vattenwerkwoord

catch up (to bring someone else up to date with the news)
verb
[UK: kætʃ ʌp]
[US: ˈkætʃ ʌp]

bijpratenwerkwoord

catcher [catchers] (baseball player who receives pitches)
noun
[UK: ˈkæ.tʃə(r)]
[US: ˈkæ.tʃər]

achtervangersubstantief
{m}

catchersubstantief
{m} {f}

catcher [catchers] (that which catches)
noun
[UK: ˈkæ.tʃə(r)]
[US: ˈkæ.tʃər]

vangersubstantief
{m}

catchy [catchier, catchiest] (instantly appealing and memorable)
adjective
[UK: ˈkæ.tʃi]
[US: ˈkæ.tʃi]

aanstekelijkbijvoeglijk naamwoord

pakkendbijvoeglijk naamwoord

catchment basin (region)
noun
[UK: ˈkæt.ʃmənt ˈbeɪs.n̩]
[US: ˈkæt.ʃmənt ˈbeɪs.n̩]

rivierbekkensubstantief
{n}

stroombekkensubstantief
{n}

stroomgebiedsubstantief
{n}

catchphrase [catchphrases] (a repeated expression)
noun
[UK: ˈkætʃ.freɪz]
[US: ˈkætʃ.freɪz]

catchphrasesubstantief
{m}

Asian brown flycatcher (Muscicapa dauurica)
noun

bruine vliegenvangersubstantief
{m}

bycatch (unintended catch)
noun

bijvangstsubstantief
{f}

collared flycatcher (Ficedula albicollis)
noun

withalsvliegenvangersubstantief
{m}

dreamcatcher (decorative Native American object)
noun

dromenvangersubstantief
{m}

European pied flycatcher (Ficedula hypoleuca)
noun

bonte vliegenvangersubstantief
{m}

eye-catcher (eye-catching thing / person)
noun
[UK: ˈaɪˌk.æ.tʃə]
[US: ˈaɪˌk.æ.tʃə]

blikvangersubstantief
{m}

flycatcher [flycatchers] (bird)
noun
[UK: ˈflaɪk.æ.tʃə(r)]
[US: ˈflaɪˌk.æ.tʃər]

vliegenvangersubstantief
{m}

he that mischief hatches, mischief catches phrase

boontje komt om zijn loontjephrase

least flycatcher (Empidonax minimus)
noun

kleine feetiransubstantief
{?}

Old World flycatcher (passerine bird in Muscicapidae)
noun

vliegenvangersubstantief
{m}

oystercatcher [oystercatchers] (bird)
noun
[UK: ˈɔɪ.stə(r) ˈkæ.tʃə(r)]
[US: ˌɔɪ.stər ˈkæ.tʃər]

scholekstersubstantief
{m} {f}

spotted flycatcher (bird)
noun

grauwe vliegenvangersubstantief
{m}

you can catch more flies with honey than with vinegar (It is easier to persuade others with polite requests and a positive attitude rather than with rude demands and negativity)
phrase

vliegen vang je met stroop en niet met azijnphrase