English-Dutch dictionary »

bastard meaning in Dutch

EnglishDutch
bastard [bastards] (contemptible etc. person)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

hoerenjongsubstantief
{n}

huftersubstantief
{m}

klootzaksubstantief
{m}

rotzaksubstantief
{m}

bastard (exclamation of dismay)
interjection
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

smeerlap!interjection

bastard [bastards] (informal: something extremely difficult or unpleasant)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

krengsubstantief
{n}

rotdingsubstantief
{n}

bastard [bastards] (intermediate-grade steel file)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

bastaardvijlsubstantief
{m}

voorvijlsubstantief
{m}

bastard [bastards] (mongrel)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

mormelsubstantief
{n}

straathondsubstantief
{n}

bastard (of abnormal, irregular or otherwise inferior qualities (size, shape etc.))
adjective
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

nepbijvoeglijk naamwoord

ondermaatsbijvoeglijk naamwoord

bastard (of or like a bastard (bad person))
adjective
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

gemeenbijvoeglijk naamwoord

kloot-bijvoeglijk naamwoord

smerigbijvoeglijk naamwoord

bastard (of or like a bastard (illegitimate human descendant))
adjective
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

bastaard-bijvoeglijk naamwoord

onechtbijvoeglijk naamwoord

onwettigbijvoeglijk naamwoord

bastard [bastards] (person born to unmarried parents)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

bastaardsubstantief
{m}

buitenechtelijk kindsubstantief
{n}

onecht kindsubstantief
{n}

onwettig kindsubstantief
{n}

bastard (spurious, lacking genuinity of authenticity)
adjective
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

maakbijvoeglijk naamwoord

nabijvoeglijk naamwoord

valsbijvoeglijk naamwoord

bastard [bastards] (variation that is not genuine)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd]
[US: ˈbæ.stərd]

nepsubstantief

vervalsingsubstantief

bastard sugar (type of sugar)
noun

basterdsuikersubstantief

bastardization (degradation of a language)
noun
[UK: ˌbɑː.stə.daɪ.ˈzeɪʃ.n̩]
[US: ˌbæ.stə.daɪ.ˈzeɪʃ.n̩]

verbasteringsubstantief
{f}