English-Dutch dictionary »

awn meaning in Dutch

EnglishDutch
awn [awns] (the bristle or beard of certain plants)
noun
[UK: ɔːn]
[US: ˈɒn]

kafnaaldsubstantief
{f}

awning [awnings] (a rooflike cover)
noun
[UK: ˈɔːn.ɪŋ]
[US: ˈɑːn.ɪŋ]

luifelsubstantief

bishop's pawn (in chess)
noun

loperpionsubstantief
{m}

brawn (strong muscles)
noun
[UK: brɔːn]
[US: ˈbrɒn]

spierensubstantief

spierkrachtsubstantief

brawn (terrine)
noun
[UK: brɔːn]
[US: ˈbrɒn]

hoofdkaassubstantief
{m}

zultsubstantief
{m}

brawny [brawnier, brawniest] (characterized by brawn)
adjective
[UK: ˈbrɔː.ni]
[US: ˈbrɒ.ni]

gespierdbijvoeglijk naamwoord

dawn [dawns] (beginning)
noun
[UK: dɔːn]
[US: ˈdɒn]

opgangsubstantief
{m}

dawn [dawns] (morning twilight period)
noun
[UK: dɔːn]
[US: ˈdɒn]

dageraadsubstantief
{m}

morgenschemeringsubstantief
{f}

zonsopgangsubstantief
{m}

dawn [dawns] (time)
noun
[UK: dɔːn]
[US: ˈdɒn]

ochtendschemeringsubstantief
{f}

dawn [dawned, dawning, dawns] (to begin to brighten with daylight)
verb
[UK: dɔːn]
[US: ˈdɒn]

dagenwerkwoord

rijzenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to attract)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

aantrekkenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to close curtains etc.)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

sluitenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to end a game with neither side winning)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

gelijkspelenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to extract a liquid, or cause a liquid to come out)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

puttenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to produce a picture)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

tekenenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to pull out, unsheath)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

trekkenwerkwoord

fawn [fawns] (colour)
noun
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

reebruinsubstantief
{n}

fawn (pertaining to the colour)
adjective
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

reebruinbijvoeglijk naamwoord

fawn [fawned, fawning, fawns] (to exhibit affection)
verb
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

vleienwerkwoord

fawn [fawned, fawning, fawns] (to seek favour by flattery)
verb
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

versierenwerkwoord

fawn [fawned, fawning, fawns] (to wag tail)
verb
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

kwispelenwerkwoord

fawn [fawns] (young deer)
noun
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

hertenjongsubstantief
{n}

reekalfsubstantief
{n}

frogspawn (frogs' eggs)
noun

kikkerdrilsubstantief
{c}

hellspawn (creature(s) from Hell)
noun

hellegebroedsubstantief
{n}

lawn [lawns] (ground covered with grass)
noun
[UK: lɔːn]
[US: ˈlɒn]

gazonsubstantief
{n}

grasperksubstantief
{n}

lawnmower [lawnmowers] (a device to cut grass)
noun
[UK: ˈlɔːn.məʊə(r)]
[US: ˈlɔːnmo.ʊə(r)]

grasmaaimachinesubstantief
{f}

overdraw [overdrew, overdrawn, overdrawing, overdraws] (withdraw more money from an account than there is credit)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈdrɔː]
[US: ˌoʊv.ə.ˈdrɔː]

in het rood gaanwerkwoord

passed pawn (pawn that has passed beyond enemy pawns)
noun

vrijpionsubstantief
{m}

pawn [pawns] ((rare) type of shop)
noun
[UK: pɔːn]
[US: ˈpɒn]

pandjessubstantief

pandjeshuissubstantief
{n}

pawn [pawns] (chess piece)
noun
[UK: pɔːn]
[US: ˈpɒn]

pionsubstantief
{m}

pawn [pawned, pawning, pawns] (give as security for loan)
verb
[UK: pɔːn]
[US: ˈpɒn]

verpandenwerkwoord

pawn [pawns] (instance of pawning something)
noun
[UK: pɔːn]
[US: ˈpɒn]

verpandingsubstantief
{f}

12