English-Dutch dictionary »

ale meaning in Dutch

EnglishDutch
Wales (a constituent nation of the UK)
proper noun
[UK: weɪlz]
[US: ˈweɪlz]

Waleseigennam
{n}

whale [whales] (large sea mammal)
noun
[UK: weɪl]
[US: ˈweɪl]

walvissubstantief
{m}

whale oil (oil or fat extracted from whale blubber)
noun

walvistraansubstantief
{m} {f}

whale shark [whale sharks] (Rhincodon typus)
noun

walvishaaisubstantief

whalebone (horny material from fringed plates of upper jaw of baleen whale)
noun
[UK: ˈweɪl.bəʊn]
[US: ˈweɪlboʊn]

baleinsubstantief
{n}

wholesale (of or relating to sale in bulk or large quantity)
adjective
[UK: ˈhəʊl.seɪl]
[US: ˈhoʊl.seɪl]

grootschaligbijvoeglijk naamwoord

wholesale (sale of products, often in large quantities, to retailers or other merchants)
noun
[UK: ˈhəʊl.seɪl]
[US: ˈhoʊl.seɪl]

groothandelsubstantief
{m}

wholesaler [wholesalers] (person or company that sells goods wholesale to retailers)
noun
[UK: ˈhəʊl.seɪ.lə(r)]
[US: ˈhoʊl.seɪ.lə(r)]

groothandelaarsubstantief

grossiersubstantief

789