English-Dutch dictionary »

ale meaning in Dutch

EnglishDutch
ale [ales] (beer produced by warm fermentation)
noun
[UK: eɪl]
[US: ˈeɪl]

donker biersubstantief
{n}

aleatory (depending on the throw of a die; random, arising by chance)
adjective
[UK: ˈeɪ.liə.ˌtɔːi]
[US: ˈeɪ.liə.ˌtɔː.ri]

aleatoirbijvoeglijk naamwoord

aleatorischbijvoeglijk naamwoord

Alectryon (character in Greek mythology)
proper noun

Alectryoeigennam

Alemannic (High German language or dialect group)
proper noun

Alemannischeigennam
{n}

alembic [alembics] (chemical apparatus)
noun
[UK: ə.ˈlem.bɪk]
[US: ə.ˈlem.bɪk]

alambieksubstantief

alert [alerts] (an alarm)
noun
[UK: ə.ˈlɜːt]
[US: ə.ˈlɝːt]

alarmsubstantief

alethic (logic: pertaining to the modalities of truth)
adjective

alethischbijvoeglijk naamwoord

Aletta (female given name)
proper noun

Alettaeigennam

Aleut (language of the Aleutian Islands)
proper noun
[UK: əlˈuːt]
[US: əlˈuːt]

Aleoetischeigennam
{n}

Aleut (of the Aleutian Islands)
adjective
[UK: əlˈuːt]
[US: əlˈuːt]

Aleoetischbijvoeglijk naamwoord

Aleutian Islands (archipelago)
proper noun
[UK: ə.ˈluː.ʃən ˈaɪ.ləndz]
[US: ə.ˈluː.ʃən ˈaɪ.ləndz]

Aleoeteneigennam
{Pl}

alewife [alewives] (Alosa pseudoharengus)
noun
[UK: ˈeɪˌl.waɪf]
[US: ˈeɪˌl.waɪf]

Amerikaanse rivierharingsubstantief

Alexander (male given name)
proper noun
[UK: ˌæ.lɪɡ.ˈzɑːn.də]
[US: ˌæ.ləg.ˈzæn.dər]

Alexandereigennam
{m}

Alexander the Great (King of Macedonia)
proper noun

Alexander de Groteeigennam
{m}

Alexandra (female given name)
proper noun
[UK: ˌæ.lɪɡ.ˈzɑːn.drə]
[US: ˌæ.leg.ˈzæn.drə]

Alexandraeigennam
{f}

Alexandria (city in Egypt)
proper noun
[UK: ˌæ.lɪɡ.ˈzɑːn.driə]
[US: ˌæ.ləg.ˈzæn.driə]

Alexandriëeigennam

alexandrine (line of a twelve-syllable poetic meter)
noun
[UK: ˌæ.lɪɡ.ˈzæn.draɪn]
[US: ˌæ.ləg.ˈzæn.drin]

alexandrijnsubstantief
{m}

Alexandroupoli (city)
proper noun

Alexandroupoliseigennam

alexia [alexias] (type of word blindness)
noun
[UK: ə.ˈlek.sɪə]
[US: ə.ˈlek.siə]

alexiesubstantief
{f}

Alexius (male given name)
proper noun

Alexiuseigennam
{m}

a leopard cannot change its spots (one cannot change one's own nature)
phrase
[UK: ə ˈle.pəd ˈkæn.ɒt tʃeɪndʒ ɪts spɒts]
[US: ə ˈle.pərd ˈkæn.ɑːt ˈtʃeɪndʒ ˈɪts ˈspɑːts]

een vos verliest wel zijn harenphrase

een vos verliest zijn streken nietphrase

maar niet zijn strekenphrase

Advent calendar (calendar used to count down the days of Advent)
noun

adventskalendersubstantief
{m}

aftersale adjective

na verkoopbijvoeglijk naamwoord

alpha male (dominant male animal)
noun
[UK: ˈæl.fə meɪl]
[US: ˈæl.fə ˈmeɪl]

alfamannetjesubstantief
{n}

ambivalence (coexistence of opposing attitudes)
noun
[UK: æm.ˈbɪ.və.ləns]
[US: æm.ˈbɪ.və.ləns]

ambivalentiesubstantief

ambivalent (experiencing or expressing opposing feelings)
adjective
[UK: æm.ˈbɪ.və.lənt]
[US: æm.ˈbɪ.və.lənt]

ambivalentbijvoeglijk naamwoord

ambivalentebijvoeglijk naamwoord

analemma (curve of the Sun's position in the sky throughout the year)
noun

analemmasubstantief
{n}

appeal [appealed, appealing, appeals] ((intransitive) to apply to a superior court or judge for a decision or order by an inferior court or judge to be reviewed and overturned)
verb
[UK: ə.ˈpiːl]
[US: ə.ˈpiːl]

in beroep gaanwerkwoord

in hoger beroep gaanwerkwoord

appeal [appealed, appealing, appeals] (to be attractive)
verb
[UK: ə.ˈpiːl]
[US: ə.ˈpiːl]

aansprekenwerkwoord

aantrekkelijk zijnwerkwoord

aantrekkenwerkwoord

appeal [appealed, appealing, appeals] (to call upon a person or an authority to corroborate a statement, to decide a controverted question, or to vindicate one’s rights, see also: entreat; invoke)
verb
[UK: ə.ˈpiːl]
[US: ə.ˈpiːl]

appelerenwerkwoord

beroep doen opwerkwoord

art dealer (someone who buys and sells works of art)
noun
[UK: ɑːt ˈdiː.lə(r)]
[US: ˈɑːrt ˈdiː.lər]

kunsthandelaarsubstantief
{m}

atonal [atonaler, atonalest] (lacking a tonal center or key (music))
adjective
[UK: eɪ.ˈtəʊn.l̩]
[US: eˈto.ʊn.l̩]

atonaalbijvoeglijk naamwoord

12

Your history