air meaning in Dutch

English	Dutch
air traffic controller (operator of air traffic control system) noun	luchtverkeersleidersubstantief {m}
airbag [airbags] (protective system in automobiles) noun [UK: ˈerˌ.bæɡ] [US: ˈer.ˌbæɡ]	airbagsubstantief {m}
airbridge (link established by air transport) noun	luchtbrugsubstantief
aircraft [aircraft] (machine capable of atmospheric flight) noun [UK: ˈeə.krɑːft] [US: ˈer.ˌkræft]	luchtvaartuigsubstantief {n}
aircraft carrier (warship for launching aircraft) noun [UK: ˈeə.krɑːft ˈkæ.rɪə(r)] [US: ˈer.ˌkræft ˈkæ.riər]	vliegdekschipsubstantief {n}
aircraft engine (engine used to propel an aircraft) noun	vliegtuigmotorsubstantief {m}
aircrew (team that operates an aircraft) noun [UK: ˈeə.kruː] [US: ˈer.ˌkruː]	vliegtuigbemanningsubstantief {m}
airdrop [airdrops] (act of dropping goods, equipment, or personnel from an aircraft) noun [UK: ˈerdrap] [US: ˈerdrap]	droppingsubstantief {m}
airdrop (to drop goods, equipment, or personnel from an aircraft) verb [UK: ˈerdrap] [US: ˈerdrap]	droppenwerkwoord met valschermen afwerpenwerkwoord
airfield [airfields] (place where airplanes can take off and land) noun [UK: ˈeə.fiːld] [US: ˈer.ˌfild]	vliegveldsubstantief {n}
airfoil (structure shaped to produce lift when moving in air) noun [UK: ˈerˈ.fɔɪl] [US: ˈer.ˈfɔɪl]	vleugelprofielsubstantief {n}
airlift [airlifts] (the transportation of troops) noun [UK: ˈeə.lɪft] [US: ˈer.ˌlɪft]	luchtbrugsubstantief {m} {f}
airlift (to transport in an airlift) verb [UK: ˈeə.lɪft] [US: ˈer.ˌlɪft]	per luchtbrug vervoerenwerkwoord
airline [airlines] (company that flies airplanes) noun [UK: ˈeə.leɪn] [US: ˈer.ˌlaɪn]	luchtvaartmaatschappijsubstantief {f}
airliner [airliners] (passenger aircraft) noun [UK: ˈeə.ˌlaɪ.nə(r)] [US: ˈer.ˌlaɪ.nər]	lijnvliegtuigsubstantief {n} passagiersvliegtuigsubstantief {n}
airlock [airlocks] (sealed, airtight chamber) noun [UK: ˈeə.lɒk] [US: ˈer.lɑːk]	druksluissubstantief {f} luchtsluissubstantief {f}
airmail (the system of conveying mail using aircraft) noun [UK: ˈeə.meɪl] [US: ˈer.ˌmel]	airmailsubstantief {m} {f} luchtpostsubstantief {m} {f}
airmass [airmasses] (a body of air with uniform characteristics) noun	lucht massasubstantief
airplane mode noun	vliegtuigstandsubstantief {m}
airport [airports] (place designated for airplanes) noun [UK: ˈeə.pɔːt] [US: ˈer.ˌpɔːrt]	luchthavensubstantief {f} vlieghavensubstantief {f}
airspace [airspaces] (broadcasting space) noun [UK: ˈeə.speɪs] [US: ˈer.ˌspes]	bandbreedtesubstantief zendruimtesubstantief
airspace [airspaces] (controlled portion of atmosphere) noun [UK: ˈeə.speɪs] [US: ˈer.ˌspes]	luchtruimsubstantief {n}
airtight (having no weak points or flaws) adjective [UK: ˈeə.taɪt] [US: ˈer.ˌtaɪt]	onweerlegbaarbijvoeglijk naamwoord sluitendbijvoeglijk naamwoord
airtight (impermeable to air or other gases) adjective [UK: ˈeə.taɪt] [US: ˈer.ˌtaɪt]	hermetischbijvoeglijk naamwoord luchtdichtbijvoeglijk naamwoord
airtime [airtimes] (duration of transmission) noun [UK: ˈeə.taɪm] [US: ˈer.ˌtaɪm]	zendtijdsubstantief
airworthiness (the state of being airworthy) noun [UK: ˈeə.ˌwɜː.ði.nəs] [US: ˈeˌr.wər.ði.nəs]	luchtwaardigheidsubstantief {f}
airworthy (being able to fly) adjective [UK: ˈeə.ˌwɜː.ði] [US: ˈeˌr.wər.ði]	luchtwaardigbijvoeglijk naamwoord
above stairs (on an upper floor) preposition	op de verdieping hogerpreposition
acquis communautaire (full body of European Union law) noun	acquissubstantief {n} acquis communautairesubstantief {n}
affair [affairs] (adulterous relationship) noun [UK: ə.ˈfeə(r)] [US: ə.ˈfer]	affairesubstantief romancesubstantief

«<123 >↑

air meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested