English-Dutch dictionary »

age meaning in Dutch

EnglishDutch
Northwest Passage (Sea route connecting the Atlantic and the Pacific Ocean)
proper noun
[UK: nɔːθ.ˈwest ˈpæ.sɪdʒ]
[US: ˌnɔːr.ˈθwest ˈpæ.sədʒ]

Noordwestelijke Doorvaarteigennam
{f}

of age (old enough to be considered an adult)
preposition
[UK: əv eɪdʒ]
[US: əv ˈeɪdʒ]

meerderjarigpreposition

volwassenpreposition

official language (language)
noun
[UK: ə.ˈfɪʃ.l̩ ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]
[US: ə.ˈfɪʃ.l̩ ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]

ambtstaalsubstantief
{f}

officiële taalsubstantief
{f}

old age (latter part of life)
noun
[UK: əʊld eɪdʒ]
[US: oʊld ˈeɪdʒ]

ouderdomsubstantief
{m}

on average (as a measure of central tendency)
preposition
[UK: ɒn ˈæ.və.rɪdʒ]
[US: ɑːn ˈæ.və.rɪdʒ]

gemiddeldpreposition

onager [onagers] (Asiatic wild ass or hemione)
noun
[UK: ˈɒ.nə.ɡə]
[US: ˈɑː.nə.dʒər]

onagersubstantief
{m}

orphanage [orphanages] (a residential institution for the care and protection of orphans)
noun
[UK: ˈɔː.fə.nɪdʒ]
[US: ˈɔːr.fə.nədʒ]

weeshuissubstantief

outage [outages] (suspension of operation)
noun
[UK: ˈaʊ.tɪdʒ]
[US: ˈaʊ.tədʒ]

pannesubstantief
{m}

outrage [outrages] (anger)
noun
[UK: ˈaʊ.treɪdʒ]
[US: ˈaʊ.ˌtredʒ]

razernijsubstantief
{f}

verontwaardigingsubstantief
{f}

woedesubstantief
{c}

outrage [outrages] (offensive, immoral or indecent act)
noun
[UK: ˈaʊ.treɪdʒ]
[US: ˈaʊ.ˌtredʒ]

beledigingsubstantief
{f}

outrage [outrages] noun
[UK: ˈaʊ.treɪdʒ]
[US: ˈaʊ.ˌtredʒ]

wandaadsubstantief
{f}

outrageous (shocking)
adjective
[UK: aʊt.ˈreɪ.dʒəs]
[US: aʊ.ˈtreɪ.dʒəs]

ongehoordbijvoeglijk naamwoord

schandelijkbijvoeglijk naamwoord

schokkendbijvoeglijk naamwoord

package [packages] (act of packing)
noun
[UK: ˈpækɪdʒ]
[US: ˈpækɪdʒ]

inpakkensubstantief

verpakkensubstantief

package [packages] (something which is packed)
noun
[UK: ˈpækɪdʒ]
[US: ˈpækɪdʒ]

pak [pakken]substantief
{n}

page [paged, paging, pages] (attend as a page)
verb
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

dienenwerkwoord

page [pages] (British: youth doing errands)
noun
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

loopjongensubstantief
{m}

page [paged, paging, pages] (call or summon)
verb
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

oproepenwerkwoord

page [paged, paging, pages] (contact by means of a pager)
verb
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

oppiepenwerkwoord

page [paged, paging, pages] (mark the pages of)
verb
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

nummerenwerkwoord

paginerenwerkwoord

page [pages] (moth)
noun
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

mot [motten]substantief
{c}

page [pages] (one side of a leaf of a book)
noun
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

bladzijdesubstantief
{c}

paginasubstantief
{c}

page [pages] (record)
noun
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

bladsubstantief
{n}

page [pages] (serving boy)
noun
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

pagesubstantief

page [paged, paging, pages] (turn several pages of a publication)
verb
[UK: peɪdʒ]
[US: ˈpeɪdʒ]

bladeren inwerkwoord

doorbladerenwerkwoord

pageant [pageants] (public display)
noun
[UK: ˈpæ.dʒənt]
[US: ˈpæ.dʒənt]

optochtsubstantief
{m}

pageant [pageants] (spectacular ceremony)
noun
[UK: ˈpæ.dʒənt]
[US: ˈpæ.dʒənt]

spektakelsubstantief
{n}

vertoningsubstantief
{f}

pageantry (A colourful show or display)
noun
[UK: ˈpæ.dʒən.tri]
[US: ˈpæ.dʒən.tri]

praalsubstantief

vertoonsubstantief

pager [pagers] (device)
noun
[UK: ˈpeɪ.dʒə(r)]
[US: ˈpeɪ.dʒər]

biepersubstantief
{m}

78910