English-Dutch dictionary »

acid meaning in Dutch

EnglishDutch
phytic acid (compound)
noun

fytinezuursubstantief
{n}

placid (calm and quiet; peaceful)
adjective
[UK: ˈplæs.ɪd]
[US: ˈplæs.ɪd]

rustigbijvoeglijk naamwoord

vredevolbijvoeglijk naamwoord

polyunsaturated fatty acid (fatty acid)
noun

meervoudig onverzadigde vetzurensubstantief
{Pl}

sulfuric acid [sulfuric acids] (H2SO4)
noun
[UK: səl.ˈfjʊ.rɪk ˈæ.sɪd]
[US: səl.ˈfjʊ.rɪk ˈæ.səd]

zwavelzuursubstantief
{n}

tartaric acid (the aldaric acid, 2,3 dihydroxy-succinic acid, that occurs naturally in many plants, in wine and in tamarind)
noun
[UK: tɑː.ˈtæ.rɪk ˈæ.sɪd]
[US: tɑːr.ˈtæ.rɪk ˈæ.səd]

wijnsteenzuursubstantief

uric acid [uric acids] (bicyclic heterocyclic phenolic compound)
noun
[UK: ˈjʊə.rɪk ˈæ.sɪd]
[US: ˈjɜː.rɪk ˈæ.səd]

urinezuursubstantief

12