Engels-Nederlands woordenboek »

bend betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
bend [bends] (curve)
noun
[UK: bend]
[US: ˈbend]

bocht [bochten]substantief
{m}

bend [bends] (heraldry: one of the ordinaries)
noun
[UK: bend]
[US: ˈbend]

schuinbalksubstantief
{m}

bend [bends] (knot)
noun
[UK: bend]
[US: ˈbend]

verbindingsknoopsubstantief
{m}

bend [bent, bent, bending, bends] (to cause to shape into a curve)
verb
[UK: bend]
[US: ˈbend]

buigenwerkwoord

plooienwerkwoord

bend [bent, bent, bending, bends] (to change direction)
verb
[UK: bend]
[US: ˈbend]

afbuigenwerkwoord

draaienwerkwoord

gaanwerkwoord

bend [bent, bent, bending, bends] (to change the pitch)
verb
[UK: bend]
[US: ˈbend]

corrigerenwerkwoord

bend [bent, bent, bending, bends] (to force to submit)
verb
[UK: bend]
[US: ˈbend]

onderwerpenwerkwoord

bend [bent, bent, bending, bends] (to tie a line)
verb
[UK: bend]
[US: ˈbend]

bevestigenwerkwoord

knopenwerkwoord

vastmakenwerkwoord

bend down (to bend one's legs while upright to get to a lower position)
verb
[UK: bend daʊn]
[US: ˈbend ˈdaʊn]

bukkenwerkwoord

bend over (to bend one's upper body forward)
verb

bukkenwerkwoord

bend sinister (diagonal band on coat of arms going from top right to bottom left)
noun
[UK: bend ˈsɪ.nɪ.stə(r)]
[US: ˈbend ˈsɪ.nə.stər]

schuinstreep sinistersubstantief

bend someone's ear (talk too long)
verb

iemand de oren van het hoofd kletsenwerkwoord

bend the truth (change or leave out certain facts of a story)
verb

de waarheid verdraaienwerkwoord

bender [benders] (device to help bending)
noun
[UK: ˈben.də(r)]
[US: ˈben.dər]

buigtangsubstantief

bender [benders] (slang: bout of heavy drinking)
noun
[UK: ˈben.də(r)]
[US: ˈben.dər]

boemelpartijsubstantief

doorzakfeestjesubstantief

zuippartijsubstantief
{f}

bender [benders] (slang: homosexual man)
noun
[UK: ˈben.də(r)]
[US: ˈben.dər]

nichtsubstantief

poot [poten]substantief

abend (abnormal end)
noun
[UK: ˈæ.bend]
[US: ˈæ.bend]

voortijdige beëindigingsubstantief
{m}

abend (to terminate abnormally)
verb
[UK: ˈæ.bend]
[US: ˈæ.bend]

voortijdig beëindigenwerkwoord

fender-bender (minor car accident)
noun

blikschadesubstantief
{f}

hairpin bend (acute curve in a road on a steep incline)
noun
[UK: ˈheə.pɪn bend]
[US: ˈheə.pɪn ˈbend]

haarspeldbochtsubstantief
{f}

prebend (stipend paid to a canon)
noun
[UK: ˈpre.bənd]
[US: ˈpre.bənd]

prebendesubstantief
{f}

unbending (inflexible)
adjective
[UK: ˌʌn.ˈbend.ɪŋ]
[US: ˌʌn.ˈbend.ɪŋ]

onbuigzaambijvoeglijk naamwoord