bloed meaning in German

Dutch	German
bloed o	das Blut [des Blut(e)s; die Blute]Substantiv
bloedarmoede substantief	die Blutarmut [der Blutarmut; —]Substantiv
bloeddorstig bijvoeglijk naamwoord	blutdürstigAdjektiv
bloeden v	bluten [blutete; hat geblutet]Verb
bloedend	Blut-
bloedend bijvoeglijk naamwoord	blutig [blutiger; am blutigsten]Adjektiv
bloedgetuige m	der Märtyrer [des Märtyrers; die Märtyrer]Substantiv
bloedhond substantief	die Dogge [der Dogge; die Doggen]Substantiv
bloedig bijvoeglijk naamwoord	Blut- blutig [blutiger; am blutigsten]Adjektiv
bloeding substantief	die Blutung [der Blutung; die Blutungen]Substantiv
bloedverwant m	der VerwandterSubstantiv
bloedverwanten substantief	die Verwandtschaft [der Verwandtschaft; die Verwandtschaften]Substantiv
bloedvin	Blutgeschwür
bloedvin o	der das Furunkel [des Furunkels, des Furunkels; die Furunkel]Substantiv
bloedzuiger substantief	der Vampyr [des Vampyrs; die Vampyre]Substantiv
bloedzuiger m	der BlutegelSubstantiv der Egel [des Egels; die Egel]Substantiv der Vampir [des Vampirs; die Vampire]Substantiv
bloedzweer	Blutgeschwür
bloedzweer o	der das Furunkel [des Furunkels, des Furunkels; die Furunkel]Substantiv
koudbloedig bijvoeglijk naamwoord	kaltblütig [kaltblütiger; am kaltblütigsten]Adjektiv
volbloedig bijvoeglijk naamwoord	sanguinisch [sanguinischer; am sanguinischsten]Adjektiv

Your history