Dutch | English |
---|---|
zonde substantief | sin [sins](violation of religious law) |
zonde substantief {f} | vice [vices](bad habit) |
zondebok substantief {m} | patsy(a person who is taken advantage of) scapegoat [scapegoats](a goat imbued with the sins of the people) whipping boy(someone punished for the errors of others) |
zondeloos bijvoeglijk naamwoord | sinless(without sin) |
zonder | -less(lacking) |
zonder preposition | absent(without) without(not having) |
zonder bijvoeglijk naamwoord | free [freer, freest](without) |
zonder dollen bijwoord | all kidding aside(idiom, speech act) |
zonder hoofdelijke stemming substantief | acclamation(election of a standby) |
zonder kaartje bijvoeglijk naamwoord | unticketed(Not having been issued a ticket) |
zonder precedent bijvoeglijk naamwoord | unprecedented(never before seen or done, without precedent) |
zonder reden bijwoord | gratuitously(in a manner not demanded by the circumstances) |
zonder twijfel preposition | without a doubt(certainly; doubtlessly) |
zonder twijfel bijwoord | definitely(without question and beyond doubt) doubtless(without question) no doubt(without a doubt) undoubtedly(without doubt) |
zonder twijfel bijwoord {f} | indubitably(Undoubtedly; unquestionably) |
zonder uitdrukking bijvoeglijk naamwoord | deadpan(deliberately impassive or expressionless (as a face or look)) |
zonder uitzondering bijwoord | altogether(without exception; wholly; completely) |
zonder verhaal bijvoeglijk naamwoord | peremptory((law) Precluding debate or expostulation; not admitting of question or appeal) |
zonder verlies van algemeenheid preposition | without loss of generalitypreposition |
zonder winstoogmerk bijvoeglijk naamwoord | nonprofit(not seeking to produce a profit) |
zondermeer bijwoord | directly(straightforwardly; honestly) |
afgezonderd bijvoeglijk naamwoord | abstract(separate) reclusive(preferring privacy) separate(apart from; not connected to) |
afgezonderde bijvoeglijk naamwoord | separate(apart from; not connected to) |
afzonderen werkwoord | abstract [abstracted, abstracting, abstracts](to separate; to disengage) quarantine [quarantined, quarantining, quarantines](to place in quarantine) segregate [segregated, segregating, segregates](to separate) separate [separated, separating, separates](to cause to be separate) sequester [sequestered, sequestering, sequesters](to separate from all external influence) |
afzondering substantief {f} | privacy(state of being secluded) quarantine [quarantines]((fig.) any rigorously enforced isolation) |
afzonderlijk bijvoeglijk naamwoord | separate(apart from; not connected to) |
afzonderlijk bijwoord | asunder(into separate parts) |