Dutch | English |
---|---|
werkelijk interjection | absolutely(yes; certainly) |
werkelijk bijvoeglijk naamwoord | actual(existing in act or reality, not just potentially) real [realer, realest](that has physical existence) |
werkelijk bijwoord | really(actually) |
werkelijk echt interjection | reallyinterjection |
werkelijk? interjection | really(indicating surprise at, or requesting confirmation of, some new information) |
werkelijkheid substantief | actuality [actualities](the quality of being actual or factual) |
werkelijkheid substantief {f} | reality [realities](state of being actual or real) truth [truths](true facts) |
werkelijkheid worden werkwoord | come true(to become real) |
bewerkelijk bijvoeglijk naamwoord | laborious(requiring much physical effort) |
bovenwerkelijk bijvoeglijk naamwoord | surreal(fantastic and incongruous) |
daadwerkelijk bijvoeglijk naamwoord | actual(existing in act or reality, not just potentially) |
daadwerkelijk bijwoord | indeed(modal: truly; in fact; actually) |
de werkelijkheid substantief {f} | reality [realities](entirety of all that is real) |
gelijkenis met de werkelijkheid substantief {f} | verisimilitude [verisimilitudes](property of seeming true) |
in werkelijkheid preposition | as a matter of fact(actually) |
in werkelijkheid bijwoord | actually(In act or in fact; really; in truth; positively) |
onwerkelijk bijvoeglijk naamwoord | unreal(not real) visionary(imaginary or illusory) |
virtuele werkelijkheid substantief | virtual reality [virtual realities]noun |