Dutch | English |
---|---|
niet lullen maar poetsen phrase | actions speak louder than words(it is more effective to act than speak) |
niet meer bijwoord | no longer(not any more) |
niet meer voorhanden bijvoeglijk naamwoord | absent(not existing) |
niet-moedertaalspreekster substantief {f} | non-native speaker(someone who has another native tongue then the language being used) |
niet-moedertaalspreker substantief {m} | non-native speaker(someone who has another native tongue then the language being used) |
niet-nakoming substantief {f} | default [defaults]((finance) condition of failing to meet an obligation) |
niet op volgorde preposition | out of order(out of normal sequence) |
niet opdagen werkwoord | absent(to withhold from being present) |
niet-openspringend bijvoeglijk naamwoord | indehiscent(botany) |
niet overdreven bijvoeglijk naamwoord | understated(restrained and unpretentious) |
niet overeenkomen werkwoord | disagree [disagreed, disagreeing, disagrees](to fail to conform or correspond with) |
niet overeenstemmen werkwoord | disagree [disagreed, disagreeing, disagrees](to fail to conform or correspond with) |
niet overtuigend bijvoeglijk naamwoord | inconclusive(not leading to a conclusion) |
niet-professioneel substantief | amateur [amateurs]noun |
niet-roker substantief {m} | non-smoker(somebody who does not smoke tobacco) |
niet-rookster substantief {f} | non-smoker(somebody who does not smoke tobacco) |
niet-schuldig verklaren werkwoord | absolve [absolved, absolving, absolves](law: to pronounce not guilty; to grant a pardon for) |
niet slecht bijvoeglijk naamwoord | not bad(reasonably good) |
niet snappen werkwoord | miss [missed, missing, misses](to fail to understand) |
niet spraakzaam bijvoeglijk naamwoord | closemouthed [closemoutheds](reticent, secretive or uncommunicative) |
niet steriliseerbaar bijvoeglijk naamwoord | unsterilizable(unable to become sterilized) |
niet storen phrase | do not disturbphrase |
niet te gaar bijvoeglijk naamwoord | undercooked(not overcooked) |
niet-telbaar substantief substantief {n} | mass noun(noun describing something that cannot be counted) |
niet-telbaar zelfstandig naamwoord substantief {n} | mass noun(noun describing something that cannot be counted) |
niet ter zake doen bijvoeglijk naamwoord | neither here nor there(having no influence or significance on the issue at hand) |
niet-toelaatbaarheid substantief {f} | inadmissibility(the state of being inadmissible) |
niet toestaan werkwoord | forbid [forbade, forbidden, forbidding, forbids](to disallow) |
niet van pas komend bijvoeglijk naamwoord | inconvenient(not convenient) |
niet van toepassing bijvoeglijk naamwoord | n/a(not applicable) |
niet verkrijgbaar bijvoeglijk naamwoord | unavailable(not available) |
niet vertegenwoordigd bijvoeglijk naamwoord | disenfranchised(Not represented) |
niet-vliegend bijvoeglijk naamwoord | flightless(unable to fly) |
niet voordelig bijvoeglijk naamwoord | unfavourable(of wind or weather: causing delay or obstacles) |
niet bijwoord | not(negates meaning of verb) |
niet voegwoord | not(And not) |
niet [nieten] substantief {f} | staple [staples](wire fastener used to secure stacks of paper) |
niet [nieten] substantief {m} | dud [duds](lottery ticket that does not give a payout) |
nietapparaat substantief {n} | stapler [staplers](device which binds together paper) |
nieten werkwoord | staple [stapled, stapling, staples](secure with a staple) |