Dutch-English dictionary »

neer meaning in English

DutchEnglish
neervallen werkwoord

flop [flopped, flopping, flops](to fall heavily, because lacking energy)
verb
[UK: flɒp] [US: ˈflɑːp]

neerwaarts bijvoeglijk naamwoord

downward(moving down)
adjective
[UK: ˈdaʊn.wəd] [US: ˈdaʊn.wərd]

neerzetten werkwoord

deposit [deposited, depositing, deposits](to lay down)
verb
[UK: dɪ.ˈpɒ.zɪt] [US: də.ˈpɑː.zət]

stand [stood, standing, stands](to place in an upright or standing position)
verb
[UK: stænd] [US: ˈstænd]

neerzetting substantief
{f}

deposit [deposits](sediment or rock different from the surrounding material)
noun
[UK: dɪ.ˈpɒ.zɪt] [US: də.ˈpɑː.zət]

neerzijgen werkwoord

flop [flopped, flopping, flops](to fall heavily, because lacking energy)
verb
[UK: flɒp] [US: ˈflɑːp]

beredeneerd bijvoeglijk naamwoord

prudent(practically wise, judicious, shrewd)
adjective
[UK: ˈpruːdnt] [US: ˈpruː.dənt]

fineer substantief
{n}

veneer [veneers](thin covering of fine wood)
noun
[UK: və.ˈnɪə(r)] [US: və.ˈnɪr]

gecoördineerde zin substantief
{m}

compound sentence(a sentence that has two or more independent clauses, joined by a conjunction and/or punctuation.)
noun
[UK: kəm.ˈpaʊnd ˈsen.təns] [US: ˈkɑːm.paʊnd ˈsen.təns]

gedetineerde substantief

inmate [inmates](one confined to institution, such as a prison)
noun
[UK: ˈɪn.meɪt] [US: ˈɪn.ˌmet]

geëmotioneerd bijvoeglijk naamwoord

affected(emotionally moved, touched)
adjective
[UK: ə.ˈfek.tɪd] [US: ə.ˈfek.təd]

geënsceneerd bijvoeglijk naamwoord

staged(intended for the performance stage)
adjective
[UK: steɪdʒd] [US: ˈsteɪdʒd]

gefascineerd bijvoeglijk naamwoord

rapt(very interested; fascinated)
adjective
[UK: ræpt] [US: ˈræpt]

gefortuneerd bijvoeglijk naamwoord

flush(wealthy or well off)
adjective
[UK: flʌʃ] [US: ˈfləʃ]

gegeneerd bijvoeglijk naamwoord

shy [shyer, shyest]adjective
[UK: ʃaɪ] [US: ˈʃaɪ]

gegeneerde bijvoeglijk naamwoord

shy [shyer, shyest]adjective
[UK: ʃaɪ] [US: ˈʃaɪ]

geïndigneerd bijvoeglijk naamwoord

indignant(angry, infuriated, mad, resentful)
adjective
[UK: ɪn.ˈdɪɡ.nənt] [US: ˌɪn.ˈdɪɡ.nənt]

gekleineerd bijvoeglijk naamwoord

abased(humbled)
adjective
[UK: ə.ˈbeɪst] [US: ə.ˈbeɪst]

geo-engineering substantief
{n}

geoengineering(manipulation of environments)
noun

gepassioneerd bijvoeglijk naamwoord

passionate(fired with intense feeling)
adjective
[UK: ˈpæ.ʃə.nət] [US: ˈpæ.ʃə.nət]

gepensioneerd bijvoeglijk naamwoord

superannuated(retired or discarded due to age)
adjective
[UK: ˌsuː.pə.ˈræ.njʊeɪ.tɪd] [US: ˌsuː.pə.ˈræ.njʊeɪ.tɪd]

gepensioneerde substantief
{m} {f}

pensioner [pensioners](someone who lives on a pension)
noun
[UK: ˈpen.ʃnə(r)] [US: ˈpen.ʃə.nər]

geperfectioneerd bijvoeglijk naamwoord

sophisticated(complicated, especially of technology)
adjective
[UK: sə.ˈfɪ.stɪk.eɪ.tɪd] [US: sə.ˈfɪ.stɪˌk.e.təd]

grote schorseneer substantief

black salsify(Scorzonera hispanica)
noun
[UK: blæk ˈsæl.sɪ.fi] [US: ˈblæk ˈsæl.sɪ.fi]

kanonneerboot substantief
{m} {f}

gunboat [gunboats](small armed vessel)
noun
[UK: ˈɡʌn.bəʊt] [US: ˈɡʌnboʊt]

klacht neerleggen werkwoord

remonstrate [remonstrated, remonstrating, remonstrates]((historical) to lodge an official objection)
verb
[UK: ˈre.mən.streɪt] [US: ˈre.mən.streɪt]

meneer substantief

mister [misters](title of adult male)
noun
[UK: ˈmɪ.stə(r)] [US: ˈmɪ.stər]

meneer substantief
{m}

gentleman [gentlemen](well-mannered, or charming man)
noun
[UK: ˈdʒentl.mən] [US: ˈdʒen.təl.mən]

sir [sirs](man of a higher rank or position)
noun
[UK: sɜː(r)] [US: ˈsɝː]

oneer substantief

scandal [scandals](damage to one's reputation)
noun
[UK: ˈskæn.dl̩] [US: ˈskæn.dl̩]

oneerbiedig bijvoeglijk naamwoord

disrespectful(lacking respect)
adjective
[UK: ˌdɪ.srɪ.ˈspekt.fəl] [US: ˌdɪ.srə.ˈspekt.fəl]

flippant(lacking respect)
adjective
[UK: ˈflɪ.pənt] [US: ˈflɪ.pənt]

irreverent(lacking respect or seriousness)
adjective
[UK: ɪ.ˈre.və.rənt] [US: ɪ.ˈre.və.rənt]

snarky(sarcastic and irreverent)
adjective
[UK: snˈɑːki] [US: snˈɑːrki]

oneerlijk bijvoeglijk naamwoord

dirty [dirtier, dirtiest](dishonourable, violating standards or rules)
adjective
[UK: ˈdɜː.ti] [US: ˈdɝː.ti]

dishonest(not honest)
adjective
[UK: dɪs.ˈɒ.nɪst] [US: ˌdɪ.ˈsɑː.nəst]

disingenuous(not noble; unbecoming true honor)
adjective
[UK: ˌdɪ.sɪn.ˈdʒe.njʊəs] [US: ˌdɪ.ˌsɪn.ˈdʒe.njuːəs]

mendacious(lying, untruthful or dishonest)
adjective
[UK: men.ˈdeɪ.ʃəs] [US: men.ˈdeɪ.ʃəs]

oneerlijke concurrentie substantief
{f}

unfair competitionnoun
[UK: ˌʌn.ˈfeə(r) ˌkɒm.pə.ˈtɪʃ.n̩] [US: ən.ˈfer ˌkɑːm.pə.ˈtɪʃ.n̩]

oneerlijkheid substantief

mendacity [mendacities](fact or condition of being untruthful; dishonesty)
noun
[UK: men.ˈdæ.sɪ.ti] [US: men.ˈdæ.sə.ti]

123