Dutch-English dictionary »

in meaning in English

DutchEnglish
in de buurt preposition

about(in the immediate neighborhood of)
preposition
[UK: ə.ˈbaʊt] [US: ə.ˈbaʊt]

in de buurt van preposition

about(on one's person; nearby the person)
preposition
[UK: ə.ˈbaʊt] [US: ə.ˈbaʊt]

in de datief bijvoeglijk naamwoord
{m}

dative(grammar: noting the case of noun which expresses indirect object)
adjective
[UK: ˈdeɪ.tɪv] [US: ˈdeɪ.tɪv]

in de echt verbinden werkwoord

marry [married, marrying, marries](to unite in wedlock)
verb
[UK: ˈmæ.ri] [US: ˈme.ri]

yoke [yoked, yoking, yokes](to bring (two or more people or things) into a close relationship, see also: connect; link; unite)
verb
[UK: jəʊk] [US: joʊk]

in de eerste plaats preposition

in the first place(to begin with)
preposition
[UK: ɪn ðə ˈfɜːst ˈpleɪs] [US: ɪn ðə ˈfɝːst ˈpleɪs]

in de eerste plaats bijwoord

first of all(before anything else)
adverb
[UK: ˈfɜːst əv ɔːl] [US: ˈfɝːst əv ɔːl]

in de eeuwen der eeuwen bijwoord

for ever and ever(eternally)
adverb
[UK: fɔː(r) ˈev.ə(r) ənd ˈev.ə(r)] [US: ˈfɔːr ˈev.r̩ ænd ˈev.r̩]

in de fout gaan werkwoord

mistake(To make an error)
verb
[UK: mɪ.ˈsteɪk] [US: ˌmɪ.ˈsteɪk]

trip up(make a mistake)
verb
[UK: trɪp ʌp] [US: ˈtrɪp ʌp]

in de gaten houden werkwoord

keep an eye on(to watch and pay attention to)
verb
[UK: kiːp ən aɪ ɒn] [US: ˈkiːp ˈæn ˈaɪ ɑːn]

in de hoek staan substantief
{n}

corner time(punishment)
noun

in de kiem smoren werkwoord

nip in the bud(to prevent at an early stage)
verb
[UK: nɪp ɪn ðə bʌd] [US: ˈnɪp ɪn ðə ˈbəd]

in de knel preposition

over a barrel(in a helpless situation)
preposition

in de kou laten staan werkwoord

stand up(to avoid a prearranged meeting)
verb
[UK: stænd ʌp] [US: ˈstænd ʌp]

in de maling nemen werkwoord

fool [fooled, fooling, fools](to trick; to make a fool of someone)
verb
[UK: fuːl] [US: ˈfuːl]

in de meerderheid zijn werkwoord

outnumber [outnumbered, outnumbering, outnumbers](be more in number)
verb
[UK: ˌaʊt.ˈnʌm.bə(r)] [US: aʊt.ˈnəm.bər]

in de mottenballen leggen werkwoord

mothball(to store something no longer used)
verb
[UK: ˈmɒθ.bɔːl] [US: ˈmɒθ.ˌbɒl]

in de naam van preposition

in the name of(with appeal to)
preposition
[UK: ɪn ðə ˈneɪm əv] [US: ɪn ðə ˈneɪm əv]

in de naam van de hemel preposition

in heaven's name(intensifier)
preposition

in de nacht bijwoord

at night(during the night)
adverb
[UK: ət naɪt] [US: ət ˈnaɪt]

in de natuur preposition

in the wild(not domesticated)
preposition

in de prak rijden werkwoord

total [totalled, totalling, totals](to demolish)
verb
[UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩]

in de rol van preposition

as(In the role of)
preposition
[UK: əz] [US: ˈæz]

in de rol van; The Hague dialect: as preposition

as(In the role of)
preposition
[UK: əz] [US: ˈæz]

in de schede steken werkwoord

sheathe [sheathed, sheathing, sheathes](to put (something) into a sheath)
verb
[UK: ʃiːð] [US: ˈʃiːð]

in de staat waarin het zich bevindt bijvoeglijk naamwoord

warts and all(of a description which does not conceal shortcomings or imperfections)
adjective

in de steek gelaten bijvoeglijk naamwoord

abandoned(no longer maintained, forsaken, deserted)
adjective
[UK: ə.ˈbæn.dənd] [US: ə.ˈbæn.dənd]

in de steek laten werkwoord

jilt [jilted, jilting, jilts](to jilt)
verb
[UK: dʒɪlt] [US: ˈdʒɪlt]

in de steek laten substantief
{n}

abandonment(act of abandoning)
noun
[UK: ə.ˈbæn.dən.mənt] [US: ə.ˈbæn.dən.mənt]

in de steek laten; verzaken werkwoord

abandon [abandoned, abandoning, abandons](to leave behind or desert; to forsake)
verb
[UK: ə.ˈbæn.dən] [US: ə.ˈbæn.dən]

in de tussentijd bijwoord

meanwhile(at the same time but elsewhere)
adverb
[UK: ˈmiːn.waɪl] [US: ˈmiːˌn.waɪl]

in de verleden tijd bijvoeglijk naamwoord

preterite(showing an action at a determined moment in the past)
adjective
[UK: ˈpre.tə.rɪt] [US: ˈpre.tə.rɪt]

in de verte bijvoeglijk naamwoord

distant(far off)
adjective
[UK: ˈdɪ.stənt] [US: ˈdɪ.stənt]

in de vlucht genomen bal substantief

volley [volleys](shot in which the ball is played before it hits the ground)
noun
[UK: ˈvɒ.li] [US: ˈvɑː.li]

in de wachtstand preposition

on hold(pertaining to a telephone hold state)
preposition
[UK: ɒn həʊld] [US: ɑːn hoʊld]

in de war bijvoeglijk naamwoord

befuddled(confused or perplexed)
adjective
[UK: bɪ.ˈfʌd.l̩d] [US: bə.ˈfəd.l̩d]

confused(chaotic, jumbled or muddled)
adjective
[UK: kən.ˈfjuːzd] [US: kən.ˈfjuːzd]

muddle-headed(thinking in a muddled way)
adjective
[UK: ˌmʌdl ˈhe.dɪd] [US: ˌmʌdl ˈhe.dɪd]

in de war brengen werkwoord

bemuse [bemused, bemusing, bemuses](to confuse or bewilder)
verb
[UK: bɪ.ˈmjuːz] [US: bə.ˈmjuːz]

123