Dutch-English dictionary »

; meaning in English

DutchEnglish
tl;hng phrase

tl;dr(too long didn't read)
phrase

uit; usually expressed by the prefix uit- preposition

outpreposition
[UK: ˈaʊt] [US: ˈaʊt]

use the past tense with an indication of time in the past such as voorheen or vroeger; I used to eat cheese - Vroeger at ik kaas werkwoord

used to(formerly and habitually or repeatedly)
verb
[UK: ˈjuːst] [US: ˈjuːst]

Use the past tense; In the winters werkwoord

would(indicating an action in the past that happened repeatedly or commonly)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

uw; determiner

thine(possessive determiner)
determiner
[UK: ðaɪn] [US: ˈðaɪn]

van de ene dag op de andere; van vandaag op morgen bijwoord

overnight(in a very short amount of time)
adverb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈnaɪt] [US: ˌoʊv.ə.ˈnaɪt]

verbruiken;verspillen werkwoord

dissipate [dissipated, dissipating, dissipates](to use up or waste)
verb
[UK: ˈdɪ.sɪ.peɪt] [US: ˈdɪ.sə.ˌpet]

verfborstel; substantief
{m}

brush [brushes](implement)
noun
[UK: brʌʃ] [US: ˈbrəʃ]

verliezen; verlagen werkwoord

abate [abated, abating, abates]verb
[UK: ə.ˈbeɪt] [US: ə.ˈbeɪt]

verwaarloosd; instorten bijvoeglijk naamwoord

derelict(abandoned)
adjective
[UK: ˈde.rə.lɪkt] [US: ˈde.rə.ˌlɪkt]

verwerven ; aanschaffen werkwoord

procure [procured, procuring, procures]verb
[UK: prə.ˈkjʊə(r)] [US: proˈkjʊr]

waarachtigheid; schijnwaarheid substantief
{f}

verisimilitude [verisimilitudes](property of seeming true)
noun
[UK: ˌve.rɪ.sɪ.ˈmɪ.lɪ.tjuːd] [US: ˌve.rə.sə.ˈmɪ.lə.ˌtuːd]

waarderen; appreciëren werkwoord

appreciate [appreciated, appreciating, appreciates](to be grateful for something)
verb
[UK: ə.ˈpriːʃ.i.eɪt] [US: ə.ˈpriːʃ.i.eɪt]

washok; substantief
{n}

laundry [laundries](place or room where laundering is done)
noun
[UK: ˈlɔːn.dri] [US: ˈlɒn.dri]

zal storm oogsten; dat komt ervan phrase

what goes around comes around(actions have consequences)
phrase
[UK: ˈwɒt ɡəʊz ə.ˈraʊnd kʌmz ə.ˈraʊnd] [US: ˈhwʌt ɡoʊz ə.ˈraʊnd ˈkəmz ə.ˈraʊnd]

zitten; zitten werkwoord

sit [sat, sat, sitting, sits]verb
[UK: sɪt] [US: ˈsɪt]

123