Nederlands-Engels woordenboek »

verleden betekenis in Engels

NederlandsEngels
verleden bijvoeglijk naamwoord

past(grammar: expressing action that has already happened)
adjective
[UK: pɑːst] [US: ˈpæst]

verleden substantief
{n}

past [pasts](period of time that has already happened)
noun
[UK: pɑːst] [US: ˈpæst]

yesteryear [yesteryears](times gone by)
noun
[UK: ˈjest.ə.jɪə(r)] [US: ˈjest.r̩.jɪr]

verleden deelwoord substantief
{n}

past participlenoun
[UK: pɑːst ˈpɑː.tɪ.sɪp.l̩] [US: ˈpæst ˈpɑːr.tɪ.sɪp.l̩]

verleden tijd substantief

past tense(grammatical form)
noun
[UK: pɑːst tens] [US: ˈpæst ˈtens]

verleden tijd substantief
{m}

past [pasts]((grammar) past tense)
noun
[UK: pɑːst] [US: ˈpæst]

het verleden substantief

bygone(A person or occurrence that took place in the past)
noun
[UK: ˈbaɪ.ɡɒn] [US: ˈbaɪ.ˌɡɒn]

in de verleden tijd bijvoeglijk naamwoord

preterite(showing an action at a determined moment in the past)
adjective
[UK: ˈpre.tə.rɪt] [US: ˈpre.tə.rɪt]

onvoltooid verleden tijd substantief

past imperfect tense(grammatical tense)
noun

onvoltooid verleden tijd substantief
{m}

imperfect [imperfects](past tense)
noun
[UK: ɪm.ˈpɜː.fɪkt] [US: ˌɪm.ˈpɝː.fɪkt]

preterite(preterite tense; simple past)
noun
[UK: ˈpre.tə.rɪt] [US: ˈpre.tə.rɪt]

simple past(the simple past tense)
noun
[UK: ˈsɪm.pl̩ pɑːst] [US: ˈsɪm.pl̩ ˈpæst]

overleden bijvoeglijk naamwoord

dead [deader, deadest](no longer alive)
adjective
[UK: ded] [US: ˈded]

deceased(no longer alive)
adjective
[UK: dɪ.ˈsiːst] [US: də.ˈsiːst]

defunct(deceased)
adjective
[UK: dɪ.ˈfʌŋkt] [US: də.ˈfəŋkt]

overledene substantief
{m} {f}

deceased(dead person)
noun
[UK: dɪ.ˈsiːst] [US: də.ˈsiːst]

overledenen substantief
{Pl}

deceased(plural: dead people)
noun
[UK: dɪ.ˈsiːst] [US: də.ˈsiːst]

ver verleden substantief

yore(time long past)
noun
[UK: jɔː(r)] [US: ˈjɔːr]

voltooid verleden tijd substantief
{m}

pluperfect tense(tense)
noun
[UK: ˌpluː.ˈpɜː.fɪkt tens] [US: ˌpluː.ˈpɝː.fɪkt ˈtens]

Zoek geschiedenis