Nederlands-Engels woordenboek »

roe betekenis in Engels

NederlandsEngels
citroenmelisse substantief
{f}

lemon balm(Melissa officinalis)
noun
[UK: ˈle.mən bɑːm] [US: ˈle.mən ˈbɑːm]

citroenpers substantief
{f}

lemon squeezer(device used to extract juice from lemons)
noun
[UK: ˈle.mən ˈskwiː.zə(r)] [US: ˈle.mən ˈskwiː.zər]

citroensap substantief
{n}

lemon juice(the liquid extract of lemon fruit)
noun
[UK: ˈle.mən dʒuːs] [US: ˈle.mən ˈdʒuːs]

citroensmaak substantief

lemon [lemons](taste)
noun
[UK: ˈle.mən] [US: ˈle.mən]

citroenvlinder substantief
{m}

brimstone(butterfly species)
noun
[UK: ˈbrɪm.stəʊn] [US: ˈbrɪmstoʊn]

citroenzuur substantief
{n}

citric acid [citric acids](2-hydroxy-1,2,3-propanetricarboxylic acid, C6H8O7)
noun
[UK: ˈsɪ.trɪk ˈæ.sɪd] [US: ˈsɪ.trɪk ˈæ.səd]

citroenzuurcyclus substantief

citric acid cycle [citric acid cycles](the Krebs cycle, see also: Krebs cycle; tricarboxylic acid cycle)
noun
[UK: ˈsɪ.trɪk ˈæ.sɪd ˈsaɪk.l̩] [US: ˈsɪ.trɪk ˈæ.səd ˈsaɪk.l̩]

de broek aanhebben werkwoord

wear the trousers(to be the dominant partner)
verb
[UK: weə(r) ðə ˈtraʊ.zəz] [US: ˈwer ðə ˈtraʊ.zərz]

de broek aftrekken werkwoord

pants(pull someone’s pants down)
verb
[UK: pænts] [US: ˈpænts]

de broekriem aanhalen werkwoord

tighten one's belt(be more frugal)
verb
[UK: ˈtaɪt.n̩ wʌnz belt] [US: ˈtaɪt.n̩ wʌnz ˈbelt]

de plicht roept phrase

duty calls(expresses that the speaker has something they must do)
phrase

de vroege uurtjes substantief

wee small hours(very early morning)
noun

dichtschroeien werkwoord

sear [seared, searing, sears](To char, scorch, or burn the surface of something with a hot instrument)
verb
[UK: sɪə(r)] [US: ˈsɪr]

doelgroep substantief
{m} {f}

target audience(group of people)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ˈɔː.diəns] [US: ˈtɑːr.ɡət ˈɑː.diəns]

target group(group of people)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ɡruːp] [US: ˈtɑːr.ɡət ˈɡruːp]

doen groeien; werkwoord

grow((transitive) to cause something to become bigger)
verb
[UK: ɡrəʊ] [US: ˈɡroʊ]

doen stoppen in een vroegtijdig stadium werkwoord

abort [aborted, aborting, aborts](to stop or fail at something in the preliminary stages)
verb
[UK: ə.ˈbɔːt] [US: ə.ˈbɔːrt]

donderroede substantief
{f}

lightning rod(metallic conductor that protects from lightning)
noun
[UK: ˈlaɪt.n̩.ɪŋ rɒd] [US: ˈlaɪt.n̩.ɪŋ ˈrɑːd]

droef bijvoeglijk naamwoord

downbeat(sad)
adjective
[UK: ˈdaʊn.biːt] [US: daʊn.ˈbiːt]

droefenis substantief
{f}

sadness(state/emotion)
noun
[UK: ˈsæd.nəs] [US: ˈsæd.nəs]

droefgeestig bijvoeglijk naamwoord

dolorous(solemnly or ponderously sad)
adjective
[UK: ˈdɒ.lə.rəs] [US: ˈdɒ.lə.rəs]

wistful(full of longing)
adjective
[UK: ˈwɪst.fəl] [US: ˈwɪst.fəl]

droefheid substantief

spite(vexation, chagrin, mortification)
noun
[UK: spaɪt] [US: ˈspaɪt]

woe [woes](grief; sorrow; misery; heavy calamity)
noun
[UK: wəʊ] [US: ˈwoʊ]

droefheid substantief
{f}

sorrow [sorrows](unhappiness)
noun
[UK: ˈsɒ.rəʊ] [US: ˈsɑːro.ʊ]

droes substantief
{m}

strangles(disease of horses)
noun
[UK: ˈstræŋ.ɡl̩z] [US: ˈstræŋ.ɡl̩z]

droesem substantief
{m}

dreg [dregs](sediment in a liquid)
noun
[UK: dreɡ] [US: dreɡ]

dregs(settled sediment)
noun
[UK: dreɡz] [US: ˈdreɡz]

droevig bijvoeglijk naamwoord

melancholic(filled with or affected by melancholy)
adjective
[UK: ˌme.ləŋˈk.ɒ.lɪk] [US: ˌme.lənˈk.ɑː.lɪk]

sad [sadder, saddest]adjective
[UK: sæd] [US: ˈsæd]

dysmenorroe substantief

dysmenorrhea(painful menstruation)
noun

economische groei substantief
{f}

economic growth(growth)
noun

een groentje bijvoeglijk naamwoord

green [greener, greenest](inexperienced)
adjective
[UK: ˈɡriːn] [US: ˈɡriːn]

eilandengroep substantief
{m}

archipelago [archipelagos](group of islands)
noun
[UK: ˌɑːk.ɪ.ˈpe.lə.ɡəʊ] [US: ˌɑːrk.ə.ˈpe.ləˌɡo.ʊ]

ellebooggroet substantief
{m}

elbow bump(touching of elbows between two people)
noun

er zit een schroefje los bijvoeglijk naamwoord

one brick short of a full load(not mentally sound; insane)
adjective

etgroen substantief
{n}

lattermath(literally)
noun
[UK: lˈatəmˌaθ] [US: lˈæɾɚmˌæθ]

exponentiële groei substantief
{m}

exponential growth(growth proportional to value)
noun
[UK: ˌek.spə.ˈnen.ʃl̩ ɡrəʊθ] [US: ˌekspo.ˈnen.tʃl̩ ɡroʊθ]

Faeröer eigennam
{Pl}

Faroe Islands(group of islands between Scotland and Iceland)
proper noun
[UK: fˈeərəʊ ˈaɪləndz] [US: fˈeroʊ ˈaɪləndz]

Faeröerder substantief
{m}

Faroese [Faroese](person from the Faroe Islands)
noun
[UK: ˌfeərəʊˈiːz] [US: ˌfeərəʊˈiːz]

4567

Zoek geschiedenis