Nederlands-Engels woordenboek »

leer betekenis in Engels

NederlandsEngels
leer substantief
{f}

doctrine [doctrines](body of beliefs or teachings)
noun
[UK: ˈdɒk.trɪn] [US: ˈdɑːk.trən]

teaching [teachings](something taught)
noun
[UK: ˈtiːtʃ.ɪŋ] [US: ˈtiːtʃ.ɪŋ]

leer substantief
{n}

hide [hides](skin of an animal)
noun
[UK: haɪd] [US: ˈhaɪd]

leather(material produced by tanning animal skin)
noun
[UK: ˈle.ðə(r)] [US: ˈle.ðər]

leerachtig bijvoeglijk naamwoord

coriaceous(leathery)
adjective
[UK: ˌkɒ.rɪ.ˈeɪ.ʃəs] [US: kɔː.riː.ˈeɪ.ʃəs]

leerboek substantief
{n}

textbook [textbooks](formal manual of instruction)
noun
[UK: ˈteks.bʊk] [US: ˈtekst.ˌbʊk]

leercontract substantief

indenture [indentures](contract)
noun
[UK: ɪn.ˈden.tʃə(r)] [US: ˌɪn.ˈden.tʃər]

leergierig bijvoeglijk naamwoord

inquisitive(eager to acquire knowledge)
adjective
[UK: ɪn.ˈkwɪ.zə.tɪv] [US: ˌɪn.ˈkwɪ.zə.tɪv]

studious(given to study, reading, etc)
adjective
[UK: ˈstjuː.dɪəs] [US: ˈstuː.diəs]

leerjongen substantief
{m}

apprentice [apprentices](trainee, especially in a skilled trade)
noun
[UK: ə.ˈpren.tɪs] [US: ə.ˈpren.təs]

leerkracht substantief
{m}

teacher [teachers](person who teaches)
noun
[UK: ˈtiː.tʃə(r)] [US: ˈtiː.tʃər]

leerling substantief

schoolboy [schoolboys](young male student)
noun
[UK: ˈskuːl.bɔɪ] [US: ˈskuːl.bɔɪ]

leerling substantief
{m}

disciple [disciples](active follower or adherent)
noun
[UK: dɪ.ˈsaɪp.l̩] [US: də.ˈsaɪp.l̩]

pupil [pupils](learner)
noun
[UK: ˈpjuːp.l̩] [US: ˈpjuːp.l̩]

leerlooien werkwoord

tan [tanned, tanning, tans](to turn animal hide into leather)
verb
[UK: tæn] [US: ˈtæn]

leermeester substantief
{m}

instructor [instructors](one who instructs; a teacher)
noun
[UK: ɪn.ˈstrʌk.tə(r)] [US: ˌɪn.ˈstrək.tər]

leermeesteres substantief
{f}

instructor [instructors](one who instructs; a teacher)
noun
[UK: ɪn.ˈstrʌk.tə(r)] [US: ˌɪn.ˈstrək.tər]

leermeisje substantief
{n}

apprentice [apprentices](trainee, especially in a skilled trade)
noun
[UK: ə.ˈpren.tɪs] [US: ə.ˈpren.təs]

leerrijk bijvoeglijk naamwoord

instructive(Conveying knowledge, information or instruction)
adjective
[UK: ɪn.ˈstrʌk.tɪv] [US: ˌɪn.ˈstrək.tɪv]

leerstellig bijvoeglijk naamwoord

doctrinal(of or relating to a doctrine)
adjective
[UK: dɒk.ˈtraɪn.l̩] [US: ˈdɑːk.trən.l̩]

leerstelling substantief
{f}

dogma [dogmata](authoritative principle, belief or statement of opinion)
noun
[UK: ˈdɒɡ.mə] [US: ˈdɑːɡ.mə]

theorem [theorems](proved mathematical statement)
noun
[UK: ˈθɪə.rəm] [US: ˈθɪ.rəm]

leerstoel substantief

chair [chairs](distinguished professorship)
noun
[UK: tʃeə(r)] [US: ˈtʃer]

leerstof substantief
{m}

syllabus [syllabi|syllabuses](summary of topics)
noun
[UK: ˈsɪ.lə.bəs] [US: ˈsɪ.lə.bəs]

leerstoornis substantief
{f}

learning disability [learning disabilities](disability which prevents the sufferer from learning in a typical manner)
noun

leerstuk substantief
{n}

dogma [dogmata](authoritative principle, belief or statement of opinion)
noun
[UK: ˈdɒɡ.mə] [US: ˈdɑːɡ.mə]

leertje substantief

washer [washers](flat disk)
noun
[UK: ˈwɒ.ʃə(r)] [US: ˈwɑː.ʃər]

leerzaam bijvoeglijk naamwoord

instructive(Conveying knowledge, information or instruction)
adjective
[UK: ɪn.ˈstrʌk.tɪv] [US: ˌɪn.ˈstrək.tɪv]

-leer {f}

-logy(branch of learning)
[UK: ˈləʊ.ɡɪ] [US: ˈloʊ.ɡiː]

aangeleerd bijvoeglijk naamwoord

learned(acquired by learning)
adjective
[UK: lɜːnd] [US: ˈlɝːnd]

aangeleerde hulpeloosheid substantief
{f}

learned helplessnessnoun

aanleerbaar bijvoeglijk naamwoord

absorbable(capable of being absorbed)
adjective
[UK: əbˈsɔːbəbl ] [US: əbˈzɔrbəbl ]

annuleerbaar bijvoeglijk naamwoord

cancellable(which can be cancelled)
adjective
[UK: ˈkænsələbl ] [US: ˈkænsələbl ]

annulleerbaar bijvoeglijk naamwoord

defeasible(capable of being defeated, invalidated, …)
adjective
[UK: dɪ.ˈfiː.zəbl] [US: dɪ.ˈfiː.zə.bəl]

betekenisleer substantief
{f}

semantics(science of the meaning of words)
noun
[UK: sɪ.ˈmæn.tɪks] [US: sə.ˈmæn.tɪks]

betreffende de kleermakerspier bijvoeglijk naamwoord

sartorial(anatomy: of sartorius)
adjective
[UK: sɑː.ˈtɔː.rɪəl] [US: sarˈtɔː.riəl]

bevolkingsleer substantief
{m}

demography [demographies](study of human populations)
noun
[UK: dɪ.ˈmɒ.ɡrə.fi] [US: de.ˈmɑː.ɡrə.fi]

celleer de substantief
{f}

cytology(biology: the study of cells)
noun
[UK: saɪ.ˈtɒ.lə.dʒi] [US: saɪ.ˈtɑː.lə.dʒi]

distilleerapparaat substantief
{n}

still [stills](a device for distilling liquids)
noun
[UK: stɪl] [US: ˈstɪl]

distilleerderij substantief

distillery [distilleries](a place where distillation takes place)
noun
[UK: dɪ.ˈstɪ.lə.ri] [US: ˌdɪ.ˈstɪ.lə.ri]

12

Zoek geschiedenis