Engels-Nederlands woordenboek »

chair betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
chair [chairs] (distinguished professorship)
noun
[UK: tʃeə(r)]
[US: ˈtʃer]

leerstoelsubstantief

chair [chairs] (furniture)
noun
[UK: tʃeə(r)]
[US: ˈtʃer]

stoelsubstantief
{m}

zetelsubstantief
{m}

chairlift (moving series of open seats)
noun
[UK: ˈtʃeə.lɪft]
[US: ˈtʃeə.lɪft]

stoeltjesliftsubstantief
{m}

chairman [chairmen] (person presiding over a meeting)
noun
[UK: ˈtʃeə.mən]
[US: ˈtʃer.mən]

voorzittersubstantief
{m}

chairperson [chairpersons] (a person who presides over a meeting, a board)
noun
[UK: ˈtʃeə.pɜːs.n̩]
[US: ˈtʃer.ˌpər.sn̩]

voorzitstersubstantief
{f}

voorzittersubstantief
{m}

chairwoman [chairwomen] (female chairperson)
noun
[UK: ˈtʃeə.wʊ.mən]
[US: ˈtʃeˌr.wʊ.mən]

voorzitstersubstantief
{f}

armchair [armchairs] (a chair with supports for the arms or elbows)
noun
[UK: ˈɑːm.tʃeə(r)]
[US: ˈɑːrm.ˌtʃer]

fauteuilsubstantief
{m}

leunstoelsubstantief
{m}

beach chair [beach chairs] (A chair for use on beaches)
noun
[UK: biːtʃ tʃeə(r)]
[US: ˈbiːtʃ ˈtʃer]

strandstoelsubstantief
{m}

confessional chair (chair in a church or chapel)
noun

biechtstoelsubstantief
{m}

electric chair (device used for performing execution by electrocution)
noun
[UK: ɪ.ˈlek.trɪk.ˈtʃeə]
[US: ɪ.ˈlek.trɪk.ˈtʃeə]

elektrische stoelsubstantief
{m}

folding chair (a light portable chair)
noun
[UK: ˈfəʊld.ɪŋ tʃeə(r)]
[US: ˈfoʊld.ɪŋ ˈtʃer]

klapstoelsubstantief
{m}

vouwstoelsubstantief
{m}

highchair [highchairs] (elevated chair used for feeding babies)
noun
[UK: hˈaɪtʃeə]
[US: hˈaɪtʃer]

kinderstoelsubstantief
{m}

musical chairs (game)
noun
[UK: ˈmjuː.zɪk.l̩ tʃeəz]
[US: ˈmjuː.zɪk.l̩ ˈtʃerz]

stoelendanssubstantief
{m}

office chair (desk chair used in an office)
noun
[UK: ˈɒf.ɪs tʃeə(r)]
[US: ˈɑːf.əs ˈtʃer]

bureaustoelsubstantief
{m}

rocking chair (chair with a curved base which can be gently rocked)
noun
[UK: ˈrɒkɪŋ tʃeə(r)]
[US: ˈrɑːkɪŋ ˈtʃer]

schommelstoelsubstantief

sedan chair (small litter or palanquin)
noun

draagstoelsubstantief
{m}

swivel chair noun
[UK: ˈswɪv.l̩ tʃeə(r)]
[US: ˈswɪv.l̩ ˈtʃer]

bureaustoelsubstantief
{m}

draaistoelsubstantief
{m}

wheelchair [wheelchairs] (chair)
noun
[UK: ˈwiːl̩.tʃeə(r)]
[US: ˈhwiːl̩.ˌtʃer]

rolstoelsubstantief
{m}

wheelchair basketball (a sport derived from basketball, played by people sitting in a wheelchair)
noun

rolstoelbasketbalsubstantief
{n}

wheelchair user (person who uses a wheelchair)
noun

rolstoelgebruikersubstantief
{m}

rolstoelgebruikstersubstantief
{f}