German | Dutch |
---|---|
die Woge [der Woge; die Wogen] Substantiv | baarsubstantief golfsubstantief golfslagsubstantief gulpsubstantief zeesubstantief |
wogegen | waartegenbijwoord |
wogen [wogte; hat gewogt] Verb | golvenwerkwoord |
abwägen [wog ab/wägte ab; hat abgewogen/abgewägt] Verb | |
aufwiegen [wog auf; hat aufgewogen] Verb | lonenwerkwoord waardzijnwerkwoord |
erwägen [erwog; hat erwogen] Verb | |
gewogen Adjektiv | goedgezindbijvoeglijk naamwoord gunstigbijvoeglijk naamwoord toegenegenbijvoeglijk naamwoord welgezindbijvoeglijk naamwoord |
wiegen [wog; hat gewogen] Verb | |
wägen [wog; hat gewogen] Verb |