verb meaning in Dutch

German	Dutch
die Verbeugung [der Verbeugung; die Verbeugungen] Substantiv	nijgingsubstantief revérencesubstantief strijkagesubstantief
verbieten [verbot; hat verboten] Verb	verbiedenv
die Verbindung [der Verbindung; die Verbindungen] Substantiv	associatiesubstantief betrekkingsubstantief bondsubstantief eenwordingsubstantief genootschapsubstantief ligasubstantief maatschappijsubstantief opzichtsubstantief relatiesubstantief uniesubstantief verbondsubstantief verenigingsubstantief verhoudingsubstantief
verblassen [verblasste; ist verblasst] Verb	bleekwordenv tanenv verblekenv verschietenv
verborgen [verborgte; hat verborgt] Verb	geheimv heimelijkv verborgenv verstolenv
das Verbot [des Verbotes, des Verbots; die Verbote] Substantiv	interdicto verbodo
verbringen [verbrachte; hat verbracht] Verb	aangevenv aanreikenv doorbrengenv verdrijvenv
verbrennen [verbrannte; hat/ist verbrannt] Verb	brandenv verbrandenv
der Verbrauch [des Verbrauchsdes Verbrauches;] (die Verbräuche) Substantiv	verbruikm
verbrauchen [verbrauchte; hat verbraucht] Verb	consumerenv slopenv verbruikenv verorberenv verterenv
die Verbrauchssteuer [der Verbrauchssteuer; die Verbrauchssteuern] Substantiv	accijnssubstantief

Your history