German-Dutch dictionary »

ver- meaning in Dutch

GermanDutch
jagen [jagte (veraltet: jug); hat/ist gejagt] Verb

jachtmakenopv

jagenv

opjagenv

voortdrijvenv

die Veranda [der Veranda; die Veranden] Substantiv

verandasubstantief

veränderlich [veränderlicher; am veränderlichsten] Adjektiv

onbestendigbijvoeglijk naamwoord

variabelbijvoeglijk naamwoord

veranderlijkbijvoeglijk naamwoord

vlinderachtigbijvoeglijk naamwoord

wispelturigbijvoeglijk naamwoord

wisselbaarbijvoeglijk naamwoord

die Veränderung [der Veränderung; die Veränderungen] Substantiv

keersubstantief

omkeersubstantief

veranderingsubstantief

verzettingsubstantief

wijzigingsubstantief

wisselingsubstantief

veranlassen [veranlasste; hat veranlasst] Verb

aandoenv

aanrichtenv

destootgeventotv

doenv

hetinitiatiefnementotv

latenv

latendoenv

makenv

stichtenv

teweegbrengenv

veroorzakenv

die Veranlassung [der Veranlassung; die Veranlassungen] Substantiv

initiatiefsubstantief

oorzaaksubstantief

reden [redenen]substantief

veranstalten [veranstaltete; hat veranstaltet] Verb

aanrichtenv

arrangerenv

ondernemenv

ordenenv

regelenv

terechtbrengenv

verantworten [verantwortete; hat verantwortet] Verb

aansprakelijkzijnv

verantwoordelijkzijnv

verantwoordenv

123