German-Dutch dictionary »

trag meaning in Dutch

GermanDutch
Sorge tragen

bezorgdzijn

zichbekommeren

zorgdragen

zorgen

übertragen [übertrug; hat übertragen] Verb

overbrengenv

overzettenv

translaterenv

transporterenv

vertalenv

vervoerenv

voerenv

die Übertragung [der Übertragung; die Übertragungen] Substantiv

overzettingsubstantief

translaatsubstantief

translatiesubstantief

vertalingsubstantief

der Vertrag [des Vertrag(e)s; die Verträge] Substantiv

contractm

verbintenism

vortragen [trug vor; hat vorgetragen] Verb

declamerenv

opzeggenv

reciterenv

voordragenv

der Vortrag [des Vortrags, des Vortrages; die Vorträge] Substantiv

exposém

lezingm

meldingm

oratiem

rapportm

redem

redevoeringm

speechm

spreekbeurtm

verslagm

voordrachtm

Vortragender

sprekerm

wegtragen [trug weg; hat weggetragen] Verb

uitdragenv

wegbrengenv

wegdragenv

zur Post tragen

opdepostdoen

posten

234