German-Dutch dictionary »

reden meaning in Dutch

GermanDutch
die Widerrede [der Widerrede; die Widerreden] Substantiv

tegenspraaksubstantief

tegenwerpingsubstantief

zureden [redete zu; hat zugeredet] Verb

aanmanenwerkwoord

aansporenwerkwoord

manenwerkwoord

vermanenwerkwoord

waarschuwenwerkwoord

12