lust meaning in Dutch

German	Dutch
belustigen [belustigte; hat belustigt] Verb	vermakenv
flüstern [flüsterte; hat geflüstert] Verb	fluisterenv smoezelenv smoezenv
das Gelüst [des Gelüstes, des Gelüsts; die Gelüste] Substantiv	begeerteo begerigheido
gelüsten [gelüstete; hat gelüstet] Verb	azenopwerkwoord begerenwerkwoord dorstennaarwerkwoord
Gewinn- und Verlustrechnung	verlies-enwinstrekening
die Illustration [der Illustration; die Illustrationen] Substantiv	illustratiesubstantief verluchtingsubstantief
illustrieren [illustrierte; hat illustriert] Verb	illustrerenv veraanschouwelijkenv verluchtenv
der Verlust [des Verlustes, des Verlusts; die Verluste] Substantiv	deficitm nadeelm schadem schadepostm stropm verliesm vermissingm
wanderlustig	migrerendwerkwoord rondtrekkendwerkwoord trekkend
die Wollust [der Wollust; die Wollüste] Substantiv	geilheidsubstantief lustsubstantief wellustsubstantief

Your history