German-Dutch dictionary »

ho meaning in Dutch

GermanDutch
ho Interjection

ointerjection

ochinterjection

heben [hob; hat gehoben] Verb

beurenv

heffenv

ophalenv

oprichtenv

tillenv

verheffenv

aufheben [hob auf; hat aufgehoben] Verb

beurenv

heffenv

ophalenv

oprichtenv

tenietdoenv

tillenv

verheffenv

vernietigenv

hervorheben [hob hervor; hat hervorgehoben] Verb

onderkennenv

onderscheidenv

onderscheidmakentussenv

der Hobel [des Hobels; die Hobel] Substantiv

schaafm

hobeln [hobelte; hat gehobelt] Verb

afschavenv

schavenv

Hoboe

hobom

hoch [her; am chsten] Adjektiv

hoogbijvoeglijk naamwoord

verhevenbijvoeglijk naamwoord

hochfahrend Adjektiv

aanmatigendbijvoeglijk naamwoord

arrogantbijvoeglijk naamwoord

fierbijvoeglijk naamwoord

hautainbijvoeglijk naamwoord

laatdunkendbijvoeglijk naamwoord

pratbijvoeglijk naamwoord

trotsbijvoeglijk naamwoord

verwaandbijvoeglijk naamwoord

verwatenbijvoeglijk naamwoord

der Hochgenuß Substantiv

wellustm

hochschätzen [schätzte hoch; hat hochgeschätzt] Phrase

achtenwerkwoord

achtinghebbenvoorwerkwoord

achtingtoedragenwerkwoord

hoogachtenwerkwoord

das Hochhaus [des Hochhauses; die Hochhäuser] Substantiv

wolkenkrabbero

12