German | Dutch |
---|---|
fortgehen [ging fort; ist fortgegangen] Verb | |
hindurchgehen [ging hindurch; ist hindurchgegangen] Verb | afleggenwerkwoord aflopenwerkwoord doorgaanwerkwoord gaandoorwerkwoord |
untergehen [ging unter; ist untergegangen] Verb | |
vorgehen [ging vor; ist vorgegangen] Verb | doenv |
vorübergehen [ging vorüber; ist vorübergegangen] Phrase | omkomenwerkwoord overdrijvenwerkwoord overgaanwerkwoord vergaanwerkwoord verlopenwerkwoord verstrijkenwerkwoord |
originell [origineller; am originellsten] Adjektiv | apartbijvoeglijk naamwoord oorspronkelijkbijvoeglijk naamwoord origineelbijvoeglijk naamwoord |
die Angina [der Angina; die Anginen] Substantiv | anginasubstantief keelontstekingsubstantief |
der Beginn [des Beginn[es; (Plural selten) die Beginne] Substantiv | |
beginnen [begann; hat begonnen] (Akkusativ) Verb |