German-Dutch dictionary »

gehen meaning in Dutch

GermanDutch
untergehen [ging unter; ist untergegangen] Verb

vergaanv

verongelukkenv

vergehen [verging; hat/ist vergangen] Verb

omkomenwerkwoord

overdrijvenwerkwoord

overgaanwerkwoord

vergaanwerkwoord

verlopenwerkwoord

verstrijkenwerkwoord

das Vergehen [des Vergehens; die Vergehen] Substantiv

kleinvergrijpo

misdaado

misdrijfo

schuldo

vorgehen [ging vor; ist vorgegangen] Verb

agerenv

bezigzijnv

doenv

handelenv

optredenv

tewerkgaanv

vorübergehen [ging vorüber; ist vorübergegangen] Phrase

omkomenwerkwoord

overdrijvenwerkwoord

overgaanwerkwoord

vergaanwerkwoord

verlopenwerkwoord

verstrijkenwerkwoord

vorübergehend Adjektiv

kortstondigbijvoeglijk naamwoord

vergankelijkbijvoeglijk naamwoord

voorbijgaandbijvoeglijk naamwoord

zu Grunde gehen

creperenwerkwoord

omkomenwerkwoord

ondergaanwerkwoord

sneuvelenwerkwoord

vergaan

verongelukkenwerkwoord

123