German | Dutch |
---|---|
die Ernte [der Ernte; die Ernten] Substantiv | oogstsubstantief opbrengstsubstantief |
entfernt [entfernter; am entferntesten] Adjektiv | afgelegenbijvoeglijk naamwoord verbijvoeglijk naamwoord verafbijvoeglijk naamwoord verafgelegenbijvoeglijk naamwoord ververwijderdbijvoeglijk naamwoord verwijderdbijvoeglijk naamwoord |
andernteils | bovendienbijwoord daarenbovenbijwoord overigensbijwoord trouwensbijwoord |
einernten | |
entfernen [entfernte; hat entfernt] Verb | |
erlernen [erlernte; hat erlernt] Verb | meesterwordenwerkwoord onderdekniekrijgenwerkwoord |
lernen [lernte; hat gelernt Akkusativ] Verb | aanlerenwerkwoord lerenwerkwoord |
die Mißernte Substantiv | misoogstsubstantief |