German-Dutch dictionary »

bändiger meaning in Dutch

GermanDutch
der Bändiger [des Bändigers; die Bändiger] Substantiv

dierentemmerm

dresseurm

temmerm

unbändig [unbändiger; am unbändigsten] Adjektiv

bandeloosbijvoeglijk naamwoord

mateloosbijvoeglijk naamwoord

ongebreideldbijvoeglijk naamwoord

overmatigbijvoeglijk naamwoord

teugelloosbijvoeglijk naamwoord