English-Dutch dictionary »

zoo meaning in Dutch

EnglishDutch
zoo [zoos] (park where live animals are exhibited)
noun
[UK: zuː]
[US: ˈzuː]

dierentuinsubstantief

zoosubstantief

zoogeography (the scientific study of the geographical distribution of animal species)
noun
[UK: ˌzəʊ.dʒɪ.ˈɒ.ɡrə.fɪ]
[US: ˌzoʊə.dʒiː.ˈɑː.ɡrə.fiː]

zoögeografiesubstantief
{f}

zoology [zoologies] (science that studies the animal kingdom)
noun
[UK: zuː.ˈɒ.lə.dʒi]
[US: zoˈɑː.lə.dʒi]

dierkundesubstantief

zoölogiesubstantief

zoologist [zoologists] (one who studies zoology)
noun
[UK: zuː.ˈɒ.lə.dʒɪst]
[US: zoˈɑː.lə.dʒəst]

zoöloogsubstantief
{m}

zoom [zoomed, zooming, zooms] (to move very fast with a humming noise)
verb
[UK: zuːm]
[US: ˈzuːm]

zoevenwerkwoord

zoom [zoomed, zooming, zooms] verb
[UK: zuːm]
[US: ˈzuːm]

zoemenwerkwoord

zoom noun
[UK: zuːm]
[US: ˈzuːm]

zoemsubstantief
{m}

zoomsubstantief
{m}

zoonosis (animal disease that can be transmitted to humans)
noun

zoönosesubstantief
{f}

zoonotic (relating to zoonosis)
adjective

zoönotischbijvoeglijk naamwoord

zoophilia (sexual attraction to or interaction with animals)
noun

zoöfiliesubstantief
{f}

zootomy (dissection or anatomy of animals)
noun
[UK: zˈuːtəmi]
[US: zˈuːɾəmi]

zoötomiesubstantief

bazooka [bazookas] (American shoulder fired rocket grenade launcher)
noun
[UK: bə.ˈzuːk.ə]
[US: bə.ˈzuːk.ə]

bazookasubstantief
{m}

cryptozoology (study of postulated animals)
noun
[UK: krˌɪptəʊzuːˈɒlədʒi]
[US: krˌɪptoʊzuːˈɑːlədʒi]

cryptozoölogiesubstantief
{c}

kazoo (a simple musical instrument consisting of a pipe with a hole in it)
noun
[UK: kə.ˈzuː]
[US: kə.ˈzuː]

kazoosubstantief
{m}

out the wazoo (excessive or excessively; too much)
preposition

a volontepreposition

petting zoo (type of zoo)
noun

kinderboerderijsubstantief
{f}

waterzooi (Flemish stew)
noun

waterzooisubstantief
{f}