English-Dutch dictionary »

wave meaning in Dutch

EnglishDutch
wave [waves] (A group activity in a crowd imitating a wave going through water)
noun
[UK: weɪv]
[US: ˈweɪv]

wavesubstantief
{m}

wave [waves] (moving disturbance, undulation)
noun
[UK: weɪv]
[US: ˈweɪv]

baarsubstantief
{f}

golfsubstantief
{m}

wave [waved, waving, waves] (to move back and forth repeatedly)
verb
[UK: weɪv]
[US: ˈweɪv]

wapperenwerkwoord

zwaaienwerkwoord

zwenkenwerkwoord

wave [waved, waving, waves] (to wave one’s hand)
verb
[UK: weɪv]
[US: ˈweɪv]

wuivenwerkwoord

wave pool (swimming pool with waves)
noun

golfslagbadsubstantief
{n}

wavefunction [wavefunctions] (notion in quantum mechanics)
noun
[UK: weɪvfˈʌŋkʃən]
[US: weɪvfˈʌŋkʃən]

golffunctiesubstantief
{f}

waveguide [waveguides] (a structure which guides waves)
noun
[UK: ˈweɪv.ɡaɪd]
[US: ˈweɪv.ɡaɪd]

golfgeleidersubstantief

golfpijpsubstantief

wavelength [wavelengths] (the length of a single cycle of a wave)
noun
[UK: ˈweɪ.vleŋθ]
[US: ˈweɪv.ˌleŋθ]

golflengtesubstantief

waver (act of wavering, vacillating)
noun
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

translated by nominalizing the verbsubstantief

waver (someone who waves)
noun
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

wuiversubstantief
{m}

zwaaiersubstantief
{m}

waver [wavered, wavering, wavers] (to be indecisive between choices; to feel or show doubt or indecision; to vacillate)
verb
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

twijfelenwerkwoord

weifelenwerkwoord

waver [wavered, wavering, wavers] (to falter; become unsteady; begin to fail or give way)
verb
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

wankelenwerkwoord

waver [wavered, wavering, wavers] (to flicker, glimmer, quiver)
verb
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

flikkerenwerkwoord

flitsenwerkwoord

waver [wavered, wavering, wavers] (to fluctuate or vary)
verb
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

schommelenwerkwoord

variërenwerkwoord

waver [wavered, wavering, wavers] (to shake or tremble)
verb
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

bevenwerkwoord

schuddenwerkwoord

waver [wavered, wavering, wavers] (to sway back and forth)
verb
[UK: ˈweɪ.və(r)]
[US: ˈweɪ.vər]

wiegenwerkwoord

wuivenwerkwoord

zwaaienwerkwoord

carrier wave (wave that can be modulated to transmit signals)
noun
[UK: ˈkæ.rɪə(r) weɪv]
[US: ˈkæ.riər ˈweɪv]

draaggolfsubstantief

cold wave noun
[UK: kəʊld weɪv]
[US: koʊld ˈweɪv]

koudegolfsubstantief
{m}

gravitational wave [gravitational waves] (fluctuation in spacetime that propagates as a wave at the speed of light)
noun
[UK: ˌɡræ.vɪ.ˈteɪʃ.n̩əl weɪv]
[US: ˌɡræ.və.ˈteɪʃ.n̩əl ˈweɪv]

zwaartekrachtsgolfsubstantief
{f}

heatwave [heatwaves] (period of very hot weather)
noun
[UK: ˈhiː.tweɪv]
[US: ˈhiː.tweɪv]

hittegolfsubstantief
{m}

longwave (having a wavelength of greater than 1000 meters)
adjective
[UK: lˈɒŋweɪv]
[US: lˈɑːŋweɪv]

langegolfbijvoeglijk naamwoord
{f}

mediumwave adjective

middengolfbijvoeglijk naamwoord
{f}

microwave [microwaves] (electromagnetic wave)
noun
[UK: ˈmaɪk.rə.weɪv]
[US: ˈmaɪk.rə.weɪv]

microgolfsubstantief
{m}

microwave oven (oven using microwave energy)
noun
[UK: ˈmaɪk.rə.weɪv ˈʌv.n̩]
[US: ˈmaɪk.rə.weɪv ˈʌv.n̩]

magnetronsubstantief
{m}

magnetronovensubstantief
{m}

microgolfsubstantief
{m}

microgolfovensubstantief
{m}

radio wave [radio waves] (electromagnetic radiation)
noun
[UK: ˈreɪ.dɪəʊ weɪv]
[US: ˈreɪ.diˌo.ʊ ˈweɪv]

radiogolfsubstantief
{f}

sawtooth wave (function or waveform that ramps upwards and then sharply drops)
noun

zaagtandsubstantief
{m}

12