English-Dutch dictionary »

warning meaning in Dutch

EnglishDutch
warning [warnings] (instance of warning someone)
noun
[UK: ˈwɔːn.ɪŋ]
[US: ˈwɔːrn.ɪŋ]

verwittigingsubstantief
{f}

waarningsubstantief
{f}

waarschuwingsubstantief
{f}

warning (warning of danger in signs)
interjection
[UK: ˈwɔːn.ɪŋ]
[US: ˈwɔːrn.ɪŋ]

opgelet!interjection

waarschuwinginterjection

warn [warned, warning, warns] (to make someone aware of impending danger)
verb
[UK: wɔːn]
[US: ˈwɔːrn]

verwittigenwerkwoord

waarnenwerkwoord

waarschuwenwerkwoord

warning triangle (a triangle used to warn other road users)
noun
[UK: ˈwɔːn.ɪŋ ˈtraɪæŋ.ɡl̩]
[US: ˈwɔːrn.ɪŋ ˈtraˌjæŋ.ɡl̩]

gevaarsdriehoeksubstantief
{m}

gevarendriehoeksubstantief
{m}

forewarn [forewarned, forewarning, forewarns] (to warn in advance)
verb
[UK: fɔː.ˈwɔːn]
[US: fɔːr.ˈwɔːrn]

op de hoogte stellenwerkwoord

waarschuwenwerkwoord