variable meaning in Dutch

English	Dutch
variable (able to vary) adjective [UK: ˈveə.rɪəb.l̩] [US: ˈve.riəb.l̩]	regelbaarbijvoeglijk naamwoord variabelbijvoeglijk naamwoord veranderlijkbijvoeglijk naamwoord
variable (likely to vary) adjective [UK: ˈveə.rɪəb.l̩] [US: ˈve.riəb.l̩]	onbestendigbijvoeglijk naamwoord schommelendbijvoeglijk naamwoord wisselendbijvoeglijk naamwoord
variable [variables] (mathematics: a symbol representing a variable) noun [UK: ˈveə.rɪəb.l̩] [US: ˈve.riəb.l̩]	variabelsubstantief {m} {f} veranderlijksubstantief {m} {f}
variable [variables] (something that is variable) noun [UK: ˈveə.rɪəb.l̩] [US: ˈve.riəb.l̩]	variabelesubstantief {m} {f} veranderlijkesubstantief {m} {f}
variable [variables] (something whose value may be dictated or discovered) noun [UK: ˈveə.rɪəb.l̩] [US: ˈve.riəb.l̩]	variabele waardesubstantief {f}
variable antshrike (Thamnophilus caerulescens) noun	grijskap-mierklauwiersubstantief
variable star (star whose brightness varies) noun [UK: ˈveə.rɪəb.l̩ stɑː(r)] [US: ˈve.riəb.l̩ ˈstɑːr]	variabele stersubstantief {f} veranderlijke stersubstantief {f}
invariable (not variable) adjective [UK: ɪn.ˈveə.rɪəb.l̩] [US: ɪn.ˈveə.rɪəb.l̩]	onveranderlijkbijvoeglijk naamwoord

Your history