English-Dutch dictionary »

uganda meaning in Dutch

EnglishDutch
Uganda (Republic of Uganda)
proper noun
[UK: juː.ˈɡæn.də]
[US: juː.ˈɡæn.də]

Oegandaeigennam
{n}

Ugandaeigennam
{n}

Ugandan (A person from Uganda or of Ugandan descent)
noun
[UK: juː.ˈɡæn.dən]
[US: ˌjuː.ˈɡæn.dən]

Oegandeessubstantief
{m}

Oegandesesubstantief
{f}

Ugandeessubstantief
{m}

Ugandesesubstantief
{f}

Ugandan (Of, from, or pertaining to Uganda, the Ugandan people or the Ugandan language)
adjective
[UK: juː.ˈɡæn.dən]
[US: ˌjuː.ˈɡæn.dən]

Oegandeesbijvoeglijk naamwoord

Ugandeesbijvoeglijk naamwoord

Luganda (language)
proper noun
[UK: luːɡˈandə]
[US: luːɡˈændə]

Lugandaeigennam

Republic of Uganda (official name of Uganda)
proper noun

Republiek Oegandaeigennam
{f}

Republiek Ugandaeigennam
{f}