English-Dutch dictionary »

ton meaning in Dutch

EnglishDutch
Sranan Tongo (language)
proper noun

Sranantongoeigennam
{n}

Surinaamseigennam
{n}

stick one's tongue out (to push one's tongue out)
verb

de tong uitstekenwerkwoord

Stilton (blue-veined cheese made in England)
noun
[UK: ˈstɪl.tən]
[US: ˈstɪl.tən]

stiltonsubstantief

stone [stoned, stoning, stones] (to intoxicate, especially with narcotics)
verb
[UK: stəʊn]
[US: ˈstoʊn]

zich drogerenwerkwoord

Stone Age (prehistoric period)
proper noun
[UK: ˈstəʊn.ˈeɪdʒ]
[US: ˈstəʊn.ˈeɪdʒ]

steentijdeigennam
{m}

stenen tijdperkeigennam
{n}

stone curlew (species of large terrestrial birds)
noun
[UK: stəʊn ˈkɜː.ljuː]
[US: ˈstoʊn ˈkɝː.ljuː]

grielsubstantief
{m}

stone dead (unquestionably dead)
adjective

morsdoodbijvoeglijk naamwoord

stone deaf (utterly deaf)
adjective
[UK: stəʊn def]
[US: ˈstoʊn ˈdef]

potdoofbijvoeglijk naamwoord

stokdoofbijvoeglijk naamwoord

stone paper (type of paper)
noun

steenpapiersubstantief
{n}

stone's throw (short distance)
noun
[UK: ˈstəʊnz.ˈθrəʊ]
[US: ˈstəʊnz.ˈθrəʊ]

boogscheutsubstantief
{m}

steenworpsubstantief
{m}

stonecrop (Sedum)
noun
[UK: stˈəʊnkrɒp]
[US: stˈoʊnkrɑːp]

sedumsubstantief
{n}

vetkruidsubstantief
{n}

stonemason [stonemasons] (one who works in stone)
noun
[UK: ˈstəʊn.meɪs.n̩]
[US: ˈstoʊn.meɪs.n̩]

steenhouwersubstantief
{m}

stonen (Made of stone)
adjective
[UK: stˈəʊnən]
[US: stˈoʊnən]

stenenbijvoeglijk naamwoord

stonewall [stonewalled, stonewalling, stonewalls] (to refuse to answer or cooperate)
verb
[UK: stəʊn.ˈwɔːl]
[US: stoʊn.ˈwɔːl]

betonnerenwerkwoord

tectonic ((geology) relating to large-scale movements)
adjective
[UK: tek.ˈtɒ.nɪk]
[US: tek.ˈtɑː.nɪk]

tektonischbijvoeglijk naamwoord

tectonic plate (large piece of Earth's lithosphere)
noun
[UK: tek.ˈtɒ.nɪk pleɪt]
[US: tek.ˈtɑː.nɪk ˈpleɪt]

tektonische plaatsubstantief
{f}

Teutonic (relating to the ancient Germanic people)
adjective
[UK: tjuː.ˈtɒ.nɪk]
[US: tjuː.ˈtɒ.nɪk]

Teutoonsbijvoeglijk naamwoord

Teutonic Knights (order)
proper noun
[UK: tjuː.ˈtɒ.nɪk naɪts]
[US: tjuː.ˈtɒ.nɪk ˈnaɪts]

Duitse Ordeeigennam

tombstone [tombstones] (stone on grave)
noun
[UK: ˈtuːm.stəʊn]
[US: ˈtuːmˌstoʊn]

gedenktekensubstantief
{n}

grafsteensubstantief
{m}

zerksubstantief
{m} {f}

tombstoning (diving off of a cliff)
noun

klipspringensubstantief

Tortonian proper noun

Tortonieneigennam

touchstone [touchstones] (standard of comparison or evaluation)
noun
[UK: ˈtʌtʃ stəʊn]
[US: ˈtʌʧˌstoʊn]

maatstafsubstantief
{m}

touchstone [touchstones] (stone used to test the quality of gold alloys)
noun
[UK: ˈtʌtʃ stəʊn]
[US: ˈtʌʧˌstoʊn]

toetssteensubstantief
{m}

Triton (god of the sea)
proper noun
[UK: ˈtraɪ.tən]
[US: ˈtraɪ.tən]

Tritoneigennam
{m}

triton (tritium nucleus)
noun
[UK: ˈtraɪ.tən]
[US: ˈtraɪ.tən]

tritiumkernsubstantief
{m}

tritonsubstantief
{m}

turnstone [turnstones] (coastal wading bird)
noun
[UK: tˈɜːnstəʊn]
[US: tˈɜːnstoʊn]

steenlopersubstantief
{m}

twelve-tone technique (system of musical composition)
noun

dodecafoniesubstantief

two birds with one stone (two things by one action)
noun

twee vliegen in een klapsubstantief

wanton (capricious, reckless of morals or justice)
adjective
[UK: ˈwɒn.tən]
[US: ˈwɑːn.tən]

roekeloosbijvoeglijk naamwoord

wanton (lewd, immoral; sexually open/free)
adjective
[UK: ˈwɒn.tən]
[US: ˈwɑːn.tən]

losbandigbijvoeglijk naamwoord

wellustigbijvoeglijk naamwoord

wanton (undisciplined)
adjective
[UK: ˈwɒn.tən]
[US: ˈwɑːn.tən]

onbeheerst onkuisbijvoeglijk naamwoord

5678

Your history