English-Dutch dictionary »

swedish meaning in Dutch

EnglishDutch
Swedish (language)
proper noun
[UK: ˈswiː.dɪʃ]
[US: ˈswiː.ˌdɪʃ]

Zweedseigennam
{n}

Swedish (of or pertaining to Sweden)
adjective
[UK: ˈswiː.dɪʃ]
[US: ˈswiː.ˌdɪʃ]

Zweedsbijvoeglijk naamwoord

Zweedsebijvoeglijk naamwoord

Swedish massage (style of massage)
noun

Zweedse massagesubstantief

Old Swedish (language)
proper noun

Oudzweedseigennam
{n}